47

HET WAS TIEN UUR GEWEEST TOEN BEN EN KIRBY DE VILLA VAN CLAUDEL weer bereikten. De Fransman begroette hen bij de deur en keek nerveus het donker in, alsof hij verwachtte dat Kamal elk moment kon terugkomen. ‘Heb je het?’ fl uisterde hij.

‘We hebben het,’ antwoordde Ben. ‘Laten we het ontcijferen.’

Claudel ging hun voor naar een grote, comfortabel ingerichte studeerkamer met een breed bureau, drie fauteuils en een bank. Ben had er enkele ogenblikken voor nodig om de afbeelding van het troonpapyrus naar Claudels laptop te kopiëren en op een groot tv-scherm aan de wand te projecteren. De kaart verscheen helder en scherp op het scherm.

‘Wat is er met het origineel gebeurd?’ vroeg Claudel.

‘Vraag maar niks,’ antwoordde Kirby hoofdschuddend.

De drie mannen begonnen de kaart gedetailleerd te bestuderen. ‘Dat daar is dezelfde hiëroglief als in de kamer die de eerste schat bevatte,’ zei Claudel, naar een blok symbolen wijzend. ‘Dit gedeelte is de hiëroglief voor de naam Amenhotep.’

‘Wacht eens even,’ viel Ben hem in de rede. ‘Zo heette Achnaton, voordat hij zijn naam veranderde.’

Kirby schudde zijn hoofd. ‘Ja, maar het betekent ook: “Amon is vredig” of “Amon is tevreden”. Het zinnetje en de naam zijn onderling verwisselbaar, afhankelijk van de context.’

‘De volledige betekenis is: “Amon is tevreden; de Ketter van Amarna zal verloochend worden, de schatten zullen worden teruggebracht naar hun rechtmatige plaats”,’ zei Claudel. ‘Dat laat geen enkele ruimte voor twijfel, lijkt me. Gefeliciteerd, heren.’

‘Mooi,’ zei Ben. ‘En laten we nu uitzoeken waar die verrekte schat is.’

In de loop van het daaropvolgende uur, terwijl de twee experts zich over de papyrus bogen, aantekeningen maakten en af en toe stopten om een dik hiërogliefenboek te raadplegen, kwamen ze er geleidelijk achter. Ten slotte stond Kirby op van het bureau en plofte met een zucht van verlichting op de bank. Hij wiste het zweet van zijn voorhoofd en wapperde met het notitieboekje in zijn hand. ‘Laat me voorlezen wat ik heb. Een vrije vertaling, maar daar gaat-ie. “Volg vanaf het huis van het koninkrijk van Koesj het pad van Sah terwijl hij naar zijn rustplaats vaart. Twaalf uur marcheren zal je naar de horizon leiden. Passeer de tanden van Sobek en je zult het ontdekken. De Ketter zal worden verloochend.”’

Ben kon er geen touw aan vastknopen.

Claudel glimlachte. ‘Heel duidelijke richtingaanwijzingen. Laten we ze doornemen. Het koninkrijk Koesj was een oude beschaving die teruggaat tot 2000 voor Christus of zelfs eerder, in het toenmalige Nubië, aan de Nijl ten zuiden van Egypte. Ze leefden in de schaduw van de oude Egyptenaren en probeerden hen in vele opzichten te imiteren. In de tijd van Wenkaura was het koninkrijk op sterven na dood, maar een geletterd man zoals hij zou hebben geweten dat de hoofdstad ervan vroeger een belangrijke stad was, Kerma, vlak bij de derde waterval in de Nijl. Dat is de eerste stap.’

‘Volg van daaruit het pad van Sah terwijl hij naar zijn rustplaats vaart,’ onderbrak Kirby hem. ‘Minder obscuur dan het klinkt, als je weet waar je naar moet zoeken. De oude Egyptische god Sah werd “het glorieuze symbool van Osiris” genoemd. Maar hij was ook een astronomisch symbool, de verpersoonlijking van het sterrenbeeld dat we tegenwoordig Orion noemen.’

‘De oude Egyptenaren stelden zich de bewegingen van de hemellichamen voor als boottochten, zeiltochten door het uitspansel,’ voegde Claudel eraan toe. ‘De rustplaats van Sah is dan het punt waar Orion ondergaat.’

‘In het westen,’ zei Ben.

‘Precies.’

‘Dus we moeten vanaf de locatie van de oude stad Kerma naar het westen gaan,’ zei Ben terwijl hij zijn wenkbrauwen fronste. ‘Maar hoever? Twaalf uur marcheren is niet bepaald een precieze afstand. Het kan sterk uiteenlopen.’

Kirby schudde zijn hoofd. ‘In feite is het een tamelijk specifi eke afstand. De oude Egyptenaren gebruikten de term “een uur marcheren” om een afstand van eenentwintigduizend koninklijke ellen aan te duiden. Eén koninklijke el is ongeveer een halve meter. Het was de standaardmaat voor alles, vanaf het uitzetten van straten tot het bouwen van piramiden.’

Ben maakte snel enkele rekensommetjes. ‘Een uur marcheren is dus ongeveer elf kilometer. Dat wil zeggen dat de papyrus ons zegt dat we vanaf Kerma zo’n honderddertig kilometer naar het westen moeten gaan.’ Hij pakte een dik boek dat op Claudels bureau lag en opende het. Het bevatte oude landkaarten. Hij bladerde wat, stopte en bestudeerde het boek aandachtig. Liet zijn vinger langs de loop van de Nijl glijden, van Gizeh zuidwaarts naar Th ebe en verder omlaag langs Aswan, diep in wat vroeger het land Nubië was geweest. Het was een lange, lange reis stroomopwaarts naar de oude stad Kerma. Vanaf dat punt liet hij zijn vinger naar het westen glijden en haalde zich het landschap daar voor de geest. Er zou in duizenden jaren niet veel zijn veranderd. Het zou een dorre wildernis van woestijn en rotsen zijn die zich over een enorm gebied uit strekte.

Claudel leek zijn gedachten aan te voelen. ‘Wat me verbaast is het ontbreken van een precies fysiek oriëntatiepunt. We moeten gewoon “naar de horizon” lopen. Het lijkt me nogal vaag.’

‘Laat me de hiëroglief voor horizon eens zien,’ zei Ben.

Claudel wees hem aan op het scherm. ‘Hier. Het woord wordt aangeduid als de zonsondergang in een u-vormige rotskloof.’

Ben dacht een ogenblik na. ‘Als het nou eens een dubbele betekenis heeft? Stel dat Wenkaura een echt bestaande locatie beschreef?’

Claudel dacht er even over na. ‘Wat voor een?’

‘Misschien een rotsblok of een berg, met een kloof zoals deze.’ Ben vormde een u met zijn handen. ‘Waarin de zon wegzakt als hij’s avonds ondergaat.’

‘Het zou kunnen,’ zei Kirby. ‘Het zou beslist kunnen.’

‘Al zou je het pas weten als je er bent,’ voegde Claudel eraan toe.

‘Blijven over de tanden van Sobek,’ zei Ben. ‘Wie of wat is Sobek?’

‘Sobek was de Egyptische watergod, met de kop van een krokodil,’ antwoordde Claudel. ‘Maar wat die verwijzing betekent…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is onduidelijk.’

‘Met mijn geluk betekent het waarschijnlijk dat we over een van krokodillen wemelende rivier moeten varen,’ zei Kirby rillend.

Claudel grijnsde even. ‘Er is maar één manier om erachter te komen. Jullie zullen gewoon moeten afwachten.’

Ben keerde terug naar zijn boek met oude landkaarten. Hij tikte met zijn vinger op de bladzijde. ‘Als ik me niet vergis, leiden deze aanwijzingen ons recht naar het hart van Soedan.’

Claudel keek ernstig. ‘Dat lijkt mij helaas ook. Een van de minst stabiele, gevaarlijkste plekken ter wereld. Je zou door de Sahara trekken, in de richting van Darfur. De oorlog daar mag dan voorlopig voorbij zijn, er opereren nog een heleboel opstandelingengroepen in het gebied, die strijd leveren met de Soedanese strijdkrachten en een ernstige bedreiging vormen voor reizigers.’

‘Geweldig,’ zei Kirby. ‘Afrikaans oorlogsgebied, mensenetende krokodillen, een wisse dood. Fluitje van een cent.’

‘Hoe kan Wenkaura de schat over die afstand hebben vervoerd?’ vroeg Ben aan Claudel, Kirby negerend. ‘Het lijkt onmogelijk.’

‘De oude Egyptenaren konden enorme afstanden overbruggen,’ legde Claudel uit. ‘Uit nieuwe vondsten is gebleken dat ze veel dieper in de woestijn doordrongen dan tot voor kort werd aangenomen. Ze waren ook uiterst bekwame rivierreizigers. Het is heel goed mogelijk dat Wenkaura en zijn medewerkers een grote vracht over die afstand hebben vervoerd. Vergeet niet dat de Egyptenaren al in 3350 voor Christus de zeilkunst machtig waren.’

‘Zie je die twee hier?’ vroeg Kirby en hij wees naar twee fi guren op het scherm. ‘Het zijn de goden Osiris en Hapi. Wenkaura heeft ze waarschijnlijk toegevoegd als gelukssymbolen, om de reis te zegenen van degene die de verborgen schat zou gaan zoeken. Hapi was de riviergod, de beschermer van de Nijl. En Osiris was de god die de jaarlijkse overstromingen bepaalde. Ik heb het idee dat Wenkaura voorstelt de reis te ondernemen wanneer de Nijl hoog staat, zodat er snel kan worden gevaren met een vaartuig met grote diepgang.’

‘Zoals een vrachtboot,’ zei Ben.

Claudel knikte. ‘Wat erop duidt dat ze een enorme schat kunnen hebben vervoerd.’

‘Zou waarschijnlijk in een paar weken gepiept kunnen zijn,’ zei Kirby.

‘Zo veel tijd hebben we niet,’ antwoordde Ben. ‘Ik moet snel aan de slag.’

‘Soedan is ontzettend gevaarlijk,’ waarschuwde Claudel. ‘Er is een militair regime en de soldaten die in zwaar bewapende jeeps langs de grens patrouilleren, zullen geneigd zijn eerst te schieten en daarna vragen te stellen. Om nog maar te zwijgen van het risico van opstandelingengroepen die in het noorden van Soedan opereren. Westerlingen zijn belangrijke doelwitten voor berovingen en ontvoeringen. Zelfs een legale grensoverschrijding kan een nachtmerrie zijn. De bewaking is streng. Je zou de trein naar Aswan kunnen nemen en van daaruit de veerboot naar Wadi Halfa over het Nassermeer, een overtocht van vierentwintig uur. Maar de grens is vergeven van politie en je zou alle benodigde papieren moeten hebben om het land binnen te komen. Plus de verplichte inentingen tegen gele koorts, tyfus en cholera.’

Paxtons deadline was nooit lang uit Bens gedachten en hij dacht er ook nu weer aan. Hij kon zich niet het geringste oponthoud veroorloven. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik blijf niet vijf dagen in Caïro zitten wachten op een stempel van een of ander ambtenaartje. En ik passeer geen controleposten.’

‘Hé, hoe zit het met “we”?’ vroeg Kirby.

Ben draaide zich om en keek hem somber aan. ‘Jij gaat niet mee. Ik doe het vanaf nu alleen. Je hebt je steentje bijgedragen.’

‘Dat meen je niet,’ zei Kirby verontwaardigd. ‘Ik moet er ook heen.’

‘Denk eens goed na. Je wilt samen met mij vijandig gebied binnendringen. Honderd vierkante kilometer wildernis, gewapend grenspatrouilles achter ons aan, overal groepen bedoeïenen, net terug van het conflict in Darfoer.’

Kirby slikte. ‘Ja.’

‘Kijk eens naar jezelf. Je kon niet eens uit een raam klimmen. Je was op sterven na dood nadat je een paar trappen op was gerend.’

‘En als je me nog steeds nodig hebt? Als er nog meer dingen moeten worden ontcijferd? Hoe weet je of die kaart niet naar een nieuwe aanwijzing leidt?’

‘Hij heeft gelijk,’ zei Claudel. ‘Je weet niet wat je te wachten staat.’

Ben zweeg even en dacht erover na. Hij zuchtte. ‘Dan heb ik niet veel keus. We vertrekken zo snel mogelijk.’

‘En ik?’ vroeg Claudel.

‘Wat? Wil jij ook al mee?’

‘Absoluut niet,’ zei de Fransman. ‘Zoals ik al zei: ik wil ervan af zijn. Ik heb er genoeg van. Maar ik wil niet hier zijn wanneer Kamal terugkomt. Je zei dat je met hem zou afrekenen.’

‘Dat doe ik ook. Maar eerst mijn zaak. Als dat achter de rug is, handel ik de jouwe af. Dat was de afspraak.’

‘Dus wat moet ik tot die tijd doen?’ vroeg Claudel.

‘Heb je een vriend in Caïro met wiens vrouw je níét naar bed bent geweest?’ vroeg Ben hem. ‘Daar zou ik naartoe gaan, als ik jou was. Of anders het land uit. Neem een lange vakantie. Als het maar niet hier is.’

Claudel dacht erover na. ‘Goed. Ik denk dat het tijd is om naar Frankrijk te gaan. Ik heb een zus die in Lyon woont. Ik vertrek morgenvroeg. Jullie mogen de nacht hier doorbrengen.’

Ben schudde zijn hoofd. ‘Geen uitstel. We kunnen de nachttrein naar Aswan nog halen en van daaruit rijden we door de woestijn naar het zuiden, richting Aboe Simbel en de Soedanese grens. Vijf à zes uur rijden, als de wegen redelijk zijn.’

‘Nog meer rondrennen?’ kermde Kirby. ‘Waarom kunnen we niet morgen gewoon naar Aboe Simbel vliegen? Ik ben geradbraakt.’

Ben tikte de uitpuilende weekendtas aan met zijn voet en voelde het gewicht van de wapens en de munitie die erin zaten. ‘Omdat ik denk dat we problemen zouden krijgen als we met deze spullen door de douane zouden willen gaan, en ik zo’n gevoel heb dat we ze nodig zullen hebben.’