16

BINNEN EEN UUR WAREN ER VAN DE VIJF NAMEN NOG MAAR DRIE OVER. Abdous lijst bleek minder op te leveren dan Ben had gehoopt. Het eerste adres waar hij naartoe ging, ten westen van de rivier, was niet meer dan een zee van puin met portacabins en kranen die lange schaduwen wierpen in het maanlicht. Een aanplakbord vertelde hem dat de wijk was gesloopt om plaats te maken voor een of ander nieuw winkelcentrum.

Toen ook de tweede plaats verlaten en vervallen bleek te zijn, begon Ben te vermoeden dat de oude man hem een kunstje had gefl ikt, en hij overwoog hem nogmaals een bezoekje te brengen.

Maar het derde adres gaf hem nieuwe hoop. Ben liet zich een paar honderd meter ervandaan afzetten en liep de rest. De lommerd was precies zoals Abdou hem had beschreven, een eind van de straat af. Er hingen genoeg stiekem kijkende mannen rond in de buurt om Ben het idee te geven dat het precies het soort plek was waar een bepaald type gauwdief naartoe zou gaan om zich van een bijzonder link ding te ontdoen. Abdou had gezegd dat de eigenaar, Moessa, een van de beste helers in Caïro was. De Fender-gitaren en digitale camcorders die in de getraliede etalage hingen waren slechts een façade. Het echte spul zat boven in Moessa’s privévertrekken achter slot en grendel.

Het was niet moeilijk om door een zijdeur in te breken. Ben ging geruisloos naar binnen, volgde het geluid van het piepende alarm naar de controlebox en rukte die van de muur. Hij haalde een kleine Maglite uit zijn tas en scheen er voorzichtig mee in het rond. De winkel was een grot van Aladdin vol curiosa, voornamelijk nutteloze rommel. Rondsnuffelend vond hij een vitrine vol horloges: Sekonda, Timex, Casio, Citizen. Echt dure dingen waren er niet bij, maar dat had hij ook niet verwacht.

Door een kralengordijn, een trap af, geruisloos bewegend in het donker. Hij trok Abdous pistool. Een gele lichtstreep onder een deur, het geluid van een tv – ingeblikt gelach, een of andere geïmporteerde comedy. Het geluid stond hard genoeg om het piepen van het alarm te overstemmen. Ben glimlachte in het donker. Slordig.

De deur was dun en bezweek onder de eerste trap.

Moessa was alleen. De kamer was bezaaid met fastfoodverpakkingen en vrijgezellentroep. Hij zat in zijn ondergoed op een bank tegenover de tv, een grote lepel in zijn ene hand en een beker roomijs in de andere. Hij draaide zich in paniek om toen de deur openbrak, zijn lange zwarte haren zwierden rond en zijn mond in de volle baard viel open van schrik. De lepel en de beker ijs vielen uit zijn handen toen Ben op hem af kwam, zijn baard beetpakte en hem van de bank op de grond sleurde. De pandjesbaas lag languit op zijn rug, knipperend met zijn ogen en te geschrokken om een kik te geven.

Ben geloofde heilig in eenvoud en zijn aanpak om de waarheid uit mensen te krijgen was zo eenvoudig als maar kon. Het was een systeem dat vele keren had gewerkt, in een heleboel situaties, en als het de gepaste manier van optreden was faalde het nooit. Het was de ultieme leugentest.

Hij zette zijn voet op Moessa’s borst, richtte de CZ75 op zijn gezicht en keek in zijn ogen. ‘Ik heb een paar vragen,’ zei hij zacht.

Vijf minuten later zonk de moed Ben opnieuw in de schoenen. De man wist niets. Hij hing slap tegen de muur, zijn haren nat van zweet en tranen, mond halfopen van schrik. Hij had de test doorstaan. Het enige wat Ben kon doen was naar de volgende naam op de lijst gaan.

Hij legde enkele bankbiljetten op de tafel en liep terug naar de verbrijzelde deur. ‘Bedankt voor uw tijd,’ zei hij en hij vertrok.

Het was na middernacht toen hij het vierde adres op zijn lijst bereikte. Toen de taxi stopte, keek Ben nogmaals of het adres klopte. Het klopte.

Hij opende het portier en stapte uit in de drukkende nachtlucht. Niet het soort omgeving waarin hij een van Abdous contactpersonen verwachtte te vinden. Het was een leuke, respectabele middenklassestraat met keurige witte huizen en goed bijgehouden tuintjes. Er stonden bomen langs de straat en de auto’s die langs het trottoir stonden waren betrekkelijk nieuw, schoon en goed onderhouden. Het soort buurt waar een leraar zou wonen. Niet rijk, niet arm, niet speciaal opwindend en volkomen veilig. Het kon de perfecte dekmantel zijn voor iemand in Abdous branche. Of, dacht Ben, het kon een enorme zeperd zijn.

Hij keek naar het huis. Boven brandde licht, dat door een kier in de gesloten gordijnen viel. Binnen bewoog iets. Iemand die op het punt stond om naar bed te gaan misschien. Hij aarzelde even, opende de kleine smeedijzeren poort en liep over het tuinpad naar de voordeur. Hij belde aan. Er ging een minuut voorbij en toen hoorde hij geluiden binnen. De stem van een vrouw die Arabisch sprak. Voetstappen op de trap. Een zacht schrapen van metaal aan de andere kant van de deur vertelde hem dat iemand het luikje van het deurraampje wegschoof om te zien wie er was. De deur ging op een kier open en trok de veiligheidsketting strak.

Het gezicht van een vrouw verscheen in de kier. Ze was misschien eind dertig, maar ze zag er moe en afgetobd uit. Ze had rimpels in haar voorhoofd en grijze strepen in haar zwarte haren en haar ogen waren klein van achterdocht terwijl ze hem aankeek.

Door de acht centimeter brede kier zag Ben een stel tienerjongens achter hun moeder in de gang. Ze waren gekleed in t-shirt en korte broek en hun haren zaten in de war, alsof ze haastig uit bed waren gekomen om te zien wie de mysterieuze bezoeker was. De ene was een jaar of dertien, de andere misschien een paar jaar ouder. De oudste probeerde er sterk en beschermend uit te zien. Ben vermoedde dat dat betekende dat er geen vader was. Achter de twee kinderen was de gang bezaaid met kratten en dozen. Het leek erop dat het gezin midden in een verhuizing zat. Het zag er niet veelbelovend uit. Hij keek nogmaals naar de naam op zijn lijst.

‘Mevrouw Hassan?’ vroeg hij de vrouw in het Arabisch.

‘Wie bent u?’ vroeg ze. ‘Het is al laat. Wat wilt u?’

‘Ik moet uw man spreken, mevrouw Hassan. Mag ik binnenkomen?’

Ze aarzelde, schudde haar hoofd. ‘Mijn man woont hier niet meer.’

‘Waar kan ik hem vinden? Het is belangrijk.’

‘Wat u ook met hem wilde bespreken, het is te laat.’

‘Waar is hij naartoe?’ vroeg Ben, maar de blik van intens verdriet op het gezicht van de vrouw gaf hem het antwoord al.

Ze antwoordde niet. Boog haar hoofd en veegde een traan weg. De oudste van de twee jongens kwam naar de deur en maakte de veiligheidsketting los. Hij opende de deur en bleef in de deuropening staat, met een uitdagende blik, zijn best doend om zijn stekels op te zetten en zijn smalle borst en schouders op te blazen. Het was een moedig gebaar, vond Ben. Een jongen die opstaat en een man wordt. Een keerpunt in zijn jonge leven. Dat vergde veel moed.

Hij glimlachte naar de jongen. ‘Ik wil niemand van streek maken.’

‘Mijn vader is dood,’ zei de jongen. ‘Ga weg. Laat mijn moeder met rust.’

Ben wierp een blik in de gang. Er hing een troosteloze sfeer. Wat ooit een thuis was geweest, was nu nog slechts een lege huls van herinneringen die deze mensen wilden ontvluchten.

‘Wie bent u?’ vroeg de vrouw nogmaals en ze legde een hand op de schouder van haar zoon. ‘U bent niet van de politie.’

‘Nee,’ zei Ben. ‘Ik zoek iets en ik dacht dat uw man me zou kunnen helpen.’

‘Hij is heel lang ziek geweest,’ zei ze en ze begon te huilen. ‘Hij had diabetes. Eerst amputeerden ze één been, daarna het andere. Nu is hij dood. Het kan me niet schelen wat u zoekt. Ik wil dat u weggaat.’

Hij keek naar de tranen die over haar wangen stroomden en hij had medelijden met haar. Het had weinig zin zich ervoor te verontschuldigen dat hij wat er van haar gezin was overgebleven midden in de nacht had lastiggevallen.

Hij draaide zich om en vertrok. Hoorde de deur achter zich dichtvallen toen hij over het pad naar het poortje liep. De chauff eur zat onderuitgezakt achter het stuur, één arm losjes uit het raam. Ben opende het portier en stapte met een zucht achterin.

‘Waarheen nu?’ vroeg de chauff eur loom.

Ben haalde het gekreukte lijstje uit zijn zak en vouwde het open. Er was nog maar één naam over, de onderste.

Mahmoed Barada. Nachtclubeigenaar en deeltijdondernemer. Koper en verkoper van zo’n beetje alles waaraan hij geld kon verdienen.

Ben las de chauffeur het adres voor en werd tegen de rugleuning gedrukt toen de taxi wegscheurde.

Hij sloot zijn ogen en leunde met zijn hoofd tegen het warme leer terwijl de auto naar het hart van de binnenstad van Caïro reed. Dit was zijn laatste kans. Als dat niets werd, moest hij zijn opties heroverwegen.

Zijn gedachten dreven af tot de stem van de taxichauffeur ze onderbrak. ‘We zijn er. Wilt u dat ik wacht?’

‘Het duurt niet lang.’ Ben stapte uit.

Ze waren aan het eind van een naamloze steeg. Kleurige neonlampen verlichtten afbrokkelend metselwerk en de ineengedoken gestalten van mensen in de schaduw. Kopen en verkopen. Er was een heleboel bedrijvigheid. Toen Ben naar de ingang van de nachtclub liep, kwam er een meisje op hem af dat hem een leuk tijdverdrijf aanbood. Een Somalische misschien, en niet ouder dan zeventien. Hij liep langs haar heen en gaf de uitsmijters bij de voordeur wat geld. De muziek stroomde de straat op, een mix van hiphop en oosterse muziek.

Ben ging naar binnen. Het liep tegen enen en het leek erop dat het feest net op gang begon te komen. De club moest vroeger een pakhuis of depot zijn geweest. De lucht was bezwangerd van de warmte en de geur van duizend dicht opeengepakte lichamen, zwart, blank en alles daartussenin. Boven het dreunen van de bassen uit hoorde hij een half dozijn verschillende talen van mensen die naar elkaar riepen om zich verstaanbaar te maken.

Achterin was een lange bar, waar minstens honderd mensen elkaar verdrongen om te worden bediend. Erboven was een soort steiger met schaars geklede danseressen, hun lichamen glommen en kronkelden in de stroboscooplampen. Langs de randen van de zaal waren nissen en tafels, afgeschermd door palmbladeren. Stelletjes zaten dicht tegen elkaar aan, hun hoofden raakten elkaar bijna om in de herrie te kunnen praten.

Ben baande zich een weg door de menigte bij de bar.

‘Je kunt hem niet missen,’ had Abdou gezegd. En zo was het. Barada beantwoordde precies aan de beschrijving van de oude man. Hij was de enige aan de bar die niet probeerde iets te drinken te krijgen. Hij leunde op zijn ellebogen, met zijn rug tegen de blinkende bar, en overzag zijn bedrijf met een blik die het midden hield tussen zelfvoldane tevredenheid en kil misprijzen. Zijn bloemetjeshemd hing tot zijn navel open en spande om zijn buik. Hij was een jaar of veertig, met vettig, dun wordend haar dat in een paardenstaart was gebonden, en zijn gezicht was pokdalig van oude acnelittekens.

Ben liep naar hem toe en zag dat de kille blik zich op hem richtte. Barada knikte kort, alsof hij wilde zeggen: wat wil je verdomme van me?

Bens blik gleed over Barada’s brede borst en langs zijn arm omlaag. De linkeronderarm die uit de opgerolde mouw stak was breed en behaard. Om de pols, blinkend in het flitsende licht, zat een grote gouden Rolex.

Ben liep dichter naar hem toe, dicht genoeg om de geur van drank en knoflook in de adem van de man te ruiken en in zijn oor te kunnen schreeuwen. Barada leek bereid tot luisteren.

‘Ik heb een zakelijk voorstel voor u,’ zei Ben.

De man vertrok geen spier. Hij staarde Ben even aan, scheurde zijn grote lijf los van de bar en wenkte Ben hem te volgen. Ben keek hoe de brede rug zich een weg baande door de menigte. Barada stootte een glas uit de hand van een meisje, maar keek niet om. De hand met de Rolex duwde een deur met het woord privé erop open en Ben volgde hem. De deur zwaaide dicht en dempte het bonken van de muziek. Erachter was een donkere, bochtige gang. Barada liep verder, op enkele passen afstand gevolgd door Ben. Enkele meters verderop in de gang scheen licht uit een deuropening. Barada bonsde op de deur, duwde hem open, liep verder.

Er verschenen twee grote mannen in de deuropening. Achter hen stond een lage tafel vol bierflessen en op een groot scherm werd een actiefilm vertoond, met exploderende auto’s en ratelende machinegeweren.

De twee mannen stapten de gang op, keken Ben doordringend aan en volgden hen een trap op. Barada duwde opnieuw een deur open en ze stonden in een kantoor, ingericht als een pornotent uit de jaren zeventig. Barada liep om een bureau heen en liet zich zwaar op een stoel zakken. Hij gebaarde naar de uitsmijters, die aan weerszijden van de deur gingen staan, hun handen voor hun buik gevouwen, en Ben aanstaarden alsof ze alleen nog maar wachtten op het bevel om hem te slopen.

Ben liep naar het bureau en zette zijn tas erop.

Barada keek hem onbewogen aan. ‘Wat wilt u? U spreekt Engels, ja?’ Hijzelf sprak het met de gemaakte trans-Atlantische neusklank van iemand die zijn best doet om cool te klinken.

‘Ik wil uw horloge zien,’ zei Ben.

Barade trok een gezicht en zijn verwarring ging snel over in ongeduld. ‘U zei dat u een zakelijk voorstel had.’

‘Dat heb ik ook. Laat me uw horloge zien en ik dood u niet. Dat is de deal.’ Ben trok het cz-pistool en richtte het op Barada’s gezicht. Hij wendde zijn blik niet van de dikke man af, maar voelde de plotselinge beweging achter hem toen de twee uitsmijters zijn kant op kwamen.

‘Stop,’ zei hij.

Achter hem bleven de twee uitsmijters abrupt staan.

‘Rug tegen de muur,’ zei Ben.

De uitsmijters deinsden achteruit. Het was stil in de kamer, alleen het gedempte geluid van de beat drong door de vloer.

Barada keek grinnikend in de loop van de 9-mm. ‘Je hebt verdomme wel lef. Die twee daar kunnen je in stukjes breken.’

‘Doe het af,’ zei Ben, naar het horloge wijzend. ‘Ik wil het zien.’

Barada aarzelde. ‘Wat ben jij voor een rare snuiter?’ vroeg hij. ‘Horlogefetisjist of zo?’ Maar hij deed wat hem was gezegd. Hij maakte de sluiting los. De horlogeband ging open en hij schudde hem naar zijn pols en over zijn grote hand. Hij gaf het horloge aan Ben.

Ben draaide het om en bekeek de achterkant. In keurig schuinschrift waren de woorden ‘Voor Morgan, veel liefs, mama’ in de gouden achterkant gegraveerd.

Ben keek Barada aan. Er waren enkele zweetdruppels op zijn voorhoofd verschenen, maar hij deed zijn best om beheerst te kijken. Ben liet het pistool een paar centimeter zakken, zich nog steeds bewust van de dreigend kijkende uitsmijters aan weerszijden achter hem. ‘Oké, ik neem het.’

‘Hoezo ik neem het?’

‘Ik wil het hebben.’

‘Het is van mij. Je krijgt het niet.’

‘Ik koop het,’ zei Ben. ‘Voor het dubbele van wat jij hebt betaald.’

‘Of anders?’

Ben haalde de veiligheidspal over.

Barada snoof. ‘Wat? Je steekt een pistool in mijn gezicht, je zegt dat je mijn Rolex wilt, maar je wilt ervoor betalen?’

Ben glimlachte. ‘Zie ik eruit als een crimineel?’

‘Wat ben je verdomme dan wel? Een moederskindje dat zijn horloge terug wil? Jij bent zeker Morgan, waar of niet?’

‘Morgan is dood,’ zei Ben. ‘En ik denk dat degene die je dit horloge heeft verkocht hem vermoord heeft .’

Barada haalde zijn schouders op. ‘Mij een biet. Ik koop en verkoop dingen. Ik ben gewoon een zakenman. Ik stel geen vragen.’

‘Prima,’ zei Ben. ‘Maar je kunt één vraag voor me beantwoorden. Ik wil weten wie je dit verkocht heeft .’

‘Vergeten.’

Ben legde de Rolex op het bureau. Met het pistool nog steeds op Barada gericht stak hij zijn hand in zijn tas en haalde er een dikke stapel bankbiljetten uit. Hij smeet ze naast het horloge op het bureau. ‘Dat zijn veertigduizend Egyptische ponden,’ zei hij. ‘Voor het horloge en de informatie. Veel meer, vermoed ik, dan je ervoor betaald hebt. Geef me wat ik wil en ik verdwijn. Er hoeven geen gewonden te vallen. Morgen kun je zo’n zelfde horloge kopen. Akkoord?’

Barara keek peinzend naar de Rolex. ‘Het is een beperkte oplage. Wordt niet meer gemaakt.’

‘Je breekt mijn hart.’

Toen gleed Barada’s blik van het horloge naar de stapel geld. ‘Je wilt het blijkbaar erg graag. Wat is je bedoeling, als ik je die informatie geef?’

‘Dat gaat je niet aan,’ zei Ben. ‘Je bent gewoon zakenman, weet je nog?’

Barada glimlachte en ontspande zich enigszins. ‘Ik mag jouw stijl wel. Je hebt lef, dat je hier zo binnenkomt. Wil je een meisje of zo? Blijf nog even, drink wat.’

‘Ik wil wat ik vraag. Niet meer, niet minder. Alleen een naam en een adres.’

‘Misschien kunnen we zaken doen,’ zei Barada. ‘Wat kan mij het schelen? Het zijn sowieso lulletjes.’ Hij pakte een notitieblok van zijn bureau, nam een pen en schreef twee namen en een adres op. ‘Stelletje dealers. Drugsgeteisem. Ze wonen in een stinkend rattenhol aan de andere kant van de rivier. Meestal volkomen stoned. Ze waren me geld schuldig, zeiden dat ze het niet hadden. Ik had hun poten kunnen breken, maar ik vond het horloge mooi.’ Hij haalde opnieuw zijn schouders op en scheurde de bladzijde uit het blok. ‘Maar ach, het is maar een horloge.’ Hij pakte het geld en schoof het briefje over het bureau.

Ben pakte het op en las het. ‘Ik hoop voor je dat dit klopt.’

‘Het klopt,’ zei Barada terwijl hij het geld in een la stopte. ‘En als je ze door hun kop schiet, zal niemand er rouwig om zijn.’

Ben stopte het briefje in zijn zak. Hij liet het pistool zakken. ‘Hoelang is het geleden dat je het horloge van ze kreeg?’

‘Een paar weken, ongeveer.’ Barada zweeg en keek Ben vol verwachting aan. ‘Dus we staan quitte?’

‘Misschien,’ zei Ben.

‘Weet je zeker dat je niets wilt drinken? Hoe heet je trouwens?’

‘Andere keer.’