EPILOOG
ALEXANDER ZORBACH (IK)
ER BESTAAN VERHALEN, DIE ALS DODELIJKE SPIRALEN ZIJN. ZE zetten zich met roestige weerhaken steeds dieper in het bewustzijn vast van degene die ernaar moet luisteren. Ik noem die verhalen perpetuum morbile. Verhalen die nooit begonnen zijn en nooit zullen eindigen, want ze gaan over het eeuwige sterven.
Soms worden ze je verteld door een gewetenloos iemand, die zich aan de ontsteltenis op het gezicht van de toehoorder verlustigt en aan de nachtmerries die ze vast en zeker zullen oproepen – ’s nachts, als je alleen in bed naar het plafond ligt te staren, omdat je niet kunt slapen.
Af en toe vind je zo’n perpetuum mobile in een boek, zodat je eraan kunt ontsnappen als je het boek dichtslaat. Ik geef je nu alvast een goede raad: lees niet verder!
Ik weet niet hoe je aan deze regels bent gekomen. Ik weet alleen dat ze niet voor jou zijn bedoeld. Het protocol van de afschuw zou niemand in handen mogen vallen. Zelfs niet in die van je ergste vijand.
Geloof mij: ik spreek uit ervaring. Ik kon mijn ogen niet sluiten. Het boek niet wegleggen. Want het verhaal van de man wiens tranen als druppels bloed uit zijn ogen wellen – het verhaal van de man die het vervormde bundeltje menselijk vlees tegen zich aandrukt, dat slechts een paar minuten daarvoor nog heeft geademd, bemind en geleefd – dit verhaal is geen film, geen legende, geen boek.
Mijn leven.
Want de man die op het hoogtepunt van zijn pijn onder ogen moest zien dat het sterven pas was begonnen – die man ben ik.