44
(NOG 7 UUR EN 24 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
HIJ IS DOOD.
Dat was mijn eerste gedachte. Mijn tweede ging over de vraag waarom de barkeeper die Alina, TomTom en mij naar de raamloze kamer had gebracht zo mild glimlachte, terwijl er een lijk op zijn biljarttafel lag te verrotten.
De man die we hadden gezocht lag dwars over het groene vilt, waarbij zijn hoofd aan de linkerkant slap over de band hing. Zijn ogen waren wijd open en uit zijn mond liep een rood straaltje slijm. De plas bloed die zich onder zijn borstkas verspreidde zag er niet zo fris meer uit.
‘Wat stinkt hier toch zo?’ vroeg Alina vol afkeer en ze hield haar hand voor haar mond en neus.
‘Ik... Ik weet het niet precies, maar ik denk...’
‘Die hebben ze mooi te pakken, hè?’ De barkeeper lachte tevreden.
Ik zette een stap naar achteren en trapte op zijn tenen. Terwijl ik nog nadacht wat we in de kroeg allemaal hadden aangeraakt en of ze me ook deze moord in de schoenen konden schuiven, zette ik mijn telefoon aan.
‘Nergens aankomen,’ riep ik naar Alina en ik tikte de simcode in.
Ik wilde juist de politie bellen, toen de telefoon bijna uit mijn hand sprong. Het trilalarm meldde tegelijk enkele gemiste telefoontjes en een nieuwe oproep die net binnenkwam.
O verdorie. Nicci!
Uiteraard was het nu niet het juiste moment voor een gesprek met mijn vrouw, maar ik had per ongeluk op een verkeerd knopje gedrukt en nu was ze aan de lijn. ‘Nou, eindelijk, godzijdank, ik probeer je al uren te bereiken.’
Ze klonk bang. Ik kreeg een slecht voorgevoel en plotseling voelde ik me nog armoediger dan de inrichting van de kroeg waar ik me nu bevond.
‘Julian. Het gaat niet goed met hem.’
Alstublieft niet.
Een moment was alles onbelangrijk geweest. Alina, TomTom, de kroegbaas, zelfs een lijk telt niet meer als je eigen vlees en bloed in gevaar is. Hier in de achterkamer had ik amper ontvangst. Ik kon alleen brokstukken van wat Nicci zei verstaan en daarom liep ik de kamer uit.
‘Wat heeft hij?’ vroeg ik, toen op het scherm van mijn mobieltje weer vier streepjes verschenen waren.
‘Hij hoest. Ik vrees dat het erger wordt.’
Mijn maag trok zich samen.
‘Koorts?’
‘Ja, ik geloof van wel.’
Waar slaat dat nou weer op? Sinds wanneer meet een thermometer de temperatuur niet meer in graden Celsius maar in vermoedens?
Ik beet op mijn tong om een venijnige opmerking binnen te houden; tenslotte was ik degene die een uur voor de verjaardag van zijn zoon niet thuis was, maar in een kroeg bij een blinde vrouw, een lijk en een blijkbaar volledig gesjeesde cafébaas.
‘De laatste keer dat ik de koorts opnam had hij 38,9,’ zei ze.
‘Dat is op het randje,’ zei ik opgelucht. Iets meer dan alleen een beetje verhoging, maar nog lang geen hoge koorts.
‘Zal ik een dokter bellen?’ Nicci verraste me met die verstandige vraag.
Uit de zijkamer hoorde ik Alina iets zeggen. Toen lachte de barkeeper weer.
‘Ja, doe dat,’ moedigde ik haar aan, hoewel ik het eigenlijk wat overdreven vond. Maar zekerheid voor alles. ‘Maar alsjeblieft niet zo’n particuliere arts. Die sturen altijd nog weer zo’n kwakzalver die het eerst met acupunctuur probeert.’
Langzaam ontspande ik een beetje. Julian was ziek, maar het klonk niet bedreigend, en zijn moeder wilde bij wijze van uitzondering eens niet naar een wondergenezer.
‘Wat heb je tegen acupunctuur?’ vroeg ze.
‘Niets. Het is alleen niet mijn eerste keus bij een acute infectie.’
Of wat het dan ook is waaraan Julian lijdt.
Mijn stem trilde, maar Nicci scheen de woede die erin lag niet gehoord te hebben. Langzaam schoof de dode, die we zojuist in de zijkamer hadden ontdekt, weer terug in mijn bewustzijn.
‘Ach Zorro,’ zei ze en ze gebruikte daarbij een koosnaampje dat ik allang niet meer uit haar mond had gehoord. ‘Wat is je probleem?’ Ze zuchtte. ‘Waarom ben je eigenlijk altijd zo verbitterd als wij met elkaar praten?’
Wat mijn probleem is? Ik bracht woedend de telefoon van het ene oor naar het andere. Je wilt weten wat mijn probleem is? Oké, dat zal ik je vertellen.
‘Ik ben op dit moment een beetje boos, schatje, omdat ik net op een perverseling aan het jagen ben, die, zoals het ernaar uitziet, mij de schuld voor zijn moorden in de schoenen wil schuiven. En de enige getuige die me kan ontlasten is een blinde dame, die beweert dat ze in het verleden kan kijken. Dát is mijn probleem.’
Nog afgezien van het lijk dat op een paar meter afstand in een biljartkamer ligt te rotten.
Ik keek weer naar de deur. De kroegbaas was geen stap van zijn plaats gekomen, wat betekende dat hij Alina in de tussentijd niet te na gekomen kon zijn.
‘Een blinde?’
Ik sloot mijn ogen. Hoe had ik zo dom kunnen zijn het uitgerekend hierover te hebben? Ik had Nicci net zo goed een uitnodiging voor de esoteriebeurs kunnen geven. Haar belangstelling was gewekt en ze zou niet ophouden met vragen op me af te vuren.
‘Vergeet wat ik heb gezegd.’
Ik ging naar de voordeur en deed hem op het kettingslot, zodat geen andere gasten in dit onzingesprek konden binnenvallen.
‘Let op, Zorro. Dit is heel belangrijk, hoor je?’
‘Liefe, ik kan nu niet verder praten!’
In de zijkamer viel een keu op de grond. Toen hoorde ik Alina daar iets mompelen, terwijl Nicci tegen me zei: ‘Ik weet dat je er niet in gelooft. In dingen die we niet kunnen verklaren. En dat is ook niet erg. Maar...’
‘Ik moet nu echt...’
Ik keek naar de biljartkamer, waar de barkeeper uit mijn gezichtsveld was verdwenen.
‘Je moet bij haar vandaan blijven.’
‘Wat? Waarom?’
Nu hoorde ik geen woord meer, niet van Alina en niet van de cafébaas, maar wel een langgerekt gerochel in de bar. Ik liep weg.
‘Dat heb ik je al duizend keer gezegd,’ hoorde ik Nicci nog zeggen, maar haar stem was tot een achtergrondgeluid afgezakt. Als een onheil verkondigende filmmuziek wanneer de acteur het gevaar tegemoet gaat.
Alleen ben ik geen acteur.
‘Je trekt het kwaad aan. Tot voor kort heb je er alleen over geschreven en nu is het bij je.’
Inderdaad. Het is bij me. Vlakbij...
‘... en het zal je kapotmaken, Alex. Die blinde ken ik niet, maar ik voel dat ze je ergens in meesleurt waar je niet meer uit komt, begrijp je me?’
‘Ja,’ zei ik. Ik stemde met haar in, omdat ze zonder het te weten zelfs gelijk had. Ik voelde me inderdaad net een drenkeling die steeds dieper in het moeras zinkt naarmate hij meer om zich heen slaat. Maar ik wilde nu ook maar eens een eind aan het telefoongesprek maken.
‘Blijf uit de buurt van alle negatieve energie. Roep het kwaad niet op, anders zal het je op een dag kapotmaken. Kom liever naar huis – naar Julians verjaardag.’
Met die woorden hing Nicci op en liet me alleen achter in de waanzin die mijn leven geworden was.
Met Alina, TomTom, de kroegbaas.
En met een dode, die naar me knipoogde toen ik de biljartkamer binnen ging.