6
ER BESTAAT EEN PUNT VANWAAR DE OPLOPENDE KOU NIET MEER in graden Celsius, maar in pijn wordt gemeten, en dat punt had ik met mijn sprong in het ijskoude Niets bereikt. In mijn huid prikten vele miljoenen fijne naalden. En met iedere meter die ik naar de bodem zonk, werden ze dieper in mijn lichaam geramd. Een moment was de shock zo groot dat ik me alleen op mezelf en mijn overleven concentreerde. Toen stootte ik met mijn scheenbeen tegen een harde kant, voordat mijn laarzen eindelijk de vloer van de goederenlift raakten.
Tobias?
Ik stak mijn armen uit en opende mijn ogen in de hoop het kind te voelen of te zien, maar geen van beide was het geval.
Waar drijft een drenkeling heen? Naar boven? Zinkt hij naar beneden? Of zweeft hij als een vis in het midden?
Verdorie, op al die vragen had ik geen antwoorden, en nu merkte ik dat ik het benauwd begon te krijgen.
En dat terwijl je pas een paar seconden hier binnen bent.
Mijn god, het heeft echt geen zin meer, dacht ik weer, en toen dacht ik dat ik uit elkaar zou ploffen.
Mijn bloed, het restje lucht in mijn longen, alles leek vanbinnen tegen mijn huid te drukken, leek die te willen laten scheuren – en dat was het heerlijkste gevoel aller tijden, want eindelijk...
...eindelijk heb ik iets geraakt.
Ik perste wat lucht uit mijn longen, zakte verder naar de grond en juichte vanbinnen van geluk, omdat ik me niet had vergist.
Haren, oren, een mond. Ja, ja, ja... Dat was inderdaad een gezicht.
Ik hield zijn hoofd vast, trok hem naar me toe en voor de allereerste keer in vele, vele uren was de hoop groter dan mijn angst.
Misschien was toch nog niet alles voor niets. Misschien redden we het toch nog hier...
Eruit!
Ik wilde alleen nog maar naar buiten nu ik Tobias eindelijk had gevonden. Maar met de hoop kwam ook het gevoel van uitputting terug. Ik had niet geslapen, was bijna gefolterd, had de ergste uren van mijn leven beleefd en in dit ijskoude water verdwenen mijn laatste krachten. Op dat moment kon ik niet voelen of Tobias in mijn armen nog leefde, maar ik voelde heel goed dat mijn eigen hartslag vertraagde.
Boem, boem, boem... boem...
De pauzes tussen mijn hartslagen werden langer.
Dus naar buiten, alleen nog maar naar boven. Naar het licht.
Ik nam Tobias in een enigszins onhandige houdgreep en zette me af tegen de vloer van de lift.
Op dat moment werden we ingeslikt.