1

Image

ALEXANDER ZORBACH (IK)

LATER (HEEL VEEL LATER) MOEST IK ME OP DE WEINIGE KORTE MOmenten waarop de cocktail van antidepressiva en kalmeringsmiddelen me een samenhangende gedachte toestond afvragen hoe ik de dodelijke vergissing zo lang over het hoofd had kunnen zien.

Alina had nog nooit eerder met iemand uitvoerig over haar gave gepraat. Als ze dat wel had gedaan, en onder minder chaotische omstandigheden, dan was haar waarschijnlijk al veel eerder opgevallen dat geen enkel detail van de visioenen dwingend bewees dat ze aan het verleden herinnerden. Al haar eerste visioen, het ongeluk met de dronken automobilist: ze dacht dat ze zelf op het asfalt lag, maar waarom zou Alina het laatste meisje zijn geweest dat de dronken man had aangereden? En de opdringerige student die ze in zijn gezicht zei dat hij zijn zus aanrandde? Hier stond het zelfs zwart op wit!

De student had het minstens nog een keer gedaan voordat hij zichzelf het leven benam, en vermoedelijk was het deze toekomstige verkrachting die Alina had gezien, en niet een verkrachting die al had plaatsgevonden.

Blind. We zijn zo blind geweest.

Het ritje van de Grünauer Straße naar de Rüdower Dörferblick duurt normaal gesproken een kwartier. Ik deed er tien minuten over en kwam toch een eeuwigheid te laat.

‘Toen brak ik haar nek. Het was een geluid alsof ik een rauw ei had platgedrukt. Ze was meteen dood.’

De zinnen die Alina me de vorige dag al had gezegd, dwaalden als een goedkoop stereo-effect in mijn hoofd van het ene oor naar het andere. Ik sloeg tegen mijn schedel, zette de radio aan, draaide hem zo hard mogelijk, maar kon de herinnering aan ons eerste gesprek op de woonboot daarmee niet overstemmen.

‘Wat heb je met het lijk gedaan?’

‘Ik sleurde het aan een kabel naar buiten... door de woonkamer naar een terrasdeur en sleepte het de tuin in... In de buurt van het hek, een stuk van een schuurtje af, liet ik haar ten slotte liggen.’

Ik bad weer tot een god in wie ik niet meer wilde geloven, smeekte hem mij als een clown te ontmaskeren – niemand kan in de toekomst kijken, dat is onmogelijk – toen ik een paar seconden later de hoek om sloeg van de straat waar ik twaalf jaar van mijn leven met Nicci had doorgebracht.

Als op dat moment de straat voor me was opengespleten en de auto ingeslikt, had ik gelatener gereageerd. Waarschijnlijk was ik zelfs blij geweest, want dan zou mijn toekomst me bespaard zijn gebleven.

‘En wat gebeurde er toen?’ hoorde ik mijn eigen stem in mijn herinnering vragen.

‘Je bedoelt nadat ik de dode vrouw de stopwatch in haar hand had gedrukt?’

Ik trapte het gaspedaal in. Schoot op het huis aan het einde van de straat toe.

‘Ik ging naar de schuur... Die was van hout, niet van metaal. Het gebogen pakketje op de grond zag eruit als een oud vloerkleed, maar het was nog een lichaam. Iets kleiner en lichter dan de vrouw die nu dood op het gras lag.’

Julian!

‘Leefde hij nog?’

Een zwerm zwarte vogels stoof op toen ik de Toyota op de oprit parkeerde.

Alstublieft niet, lieve God, alstublieft niet. Laat vandaag niet de dag zijn waarop ik voor mijn fout op de brug moet boeten.

Ik sprong uit de auto, beet op mijn hand om niet meteen te gaan schreeuwen, en verloor mijn evenwicht. Hier buiten aan de rand van de stad waren de temperaturen kouder en de sneeuw bleef langer liggen. Ik gleed uit, mijn benen knikten om op de gladde kiezelweg en op het moment dat ik neerviel brak er iets in me wat nooit meer gelijmd zou kunnen worden.

Ik kroop op handen en voeten verder, richtte me vervolgens op, rende naar de tuin langs de grote linde, waaraan ik ooit een schommel had willen ophangen, en struikelde op het gras. ‘Nicci!’ schreeuwde ik hard. Ik gooide mijn hoofd in mijn nek en stortte definitief in.

Nicci!

Ik brulde haar naam steeds weer en steeds harder, maar haar blik zou zich nooit meer op mij richten en haar mond zou zich nooit meer openen.

Op dat moment wilde ik net zo dood zijn als zij en ik verfoeide het dat ik nog leefde. Ik verfoeide mijn leven, dat één grote vergissing was, waarvoor mijn vrouw moest sterven en waarvoor mijn zoon nu pijnlijk moest boeten...

‘Lieve Heer, Julian!!’

Ik keek naar de schuur. De grendel was los. De deur stond wijd open.

‘Ik bracht het kind naar een auto, die achter het hek aan de bosrand geparkeerd stond. Ik geloof dat het ’s morgens vroeg was, vlak na zonsopkomst. Plotseling was alles weer donker, en ik dacht al dat het visioen voorbij was. Toen gingen er twee rode lampen in de kofferbak van de auto aan, waarin ik de jongen legde.’

Ik gaf een klap tegen mijn hoofd, alsof ik de bittere waarheid uit mijn schedel wilde slaan.

‘Ik weet nog dat we een tijdje bergopwaarts zijn gereden, er waren een aantal bochten, maar toen stopte de auto weer en ik stapte uit.’

‘En wat deed je toen?’

‘Helemaal niets. Ik stond gewoon toe te kijken.’

‘Toe te kijken?’

‘Ja. En opeens lag er iets zwaars in mijn handen.’

Ooit, lang geleden, toen Julian nog een baby was en ik me niets anders kon voorstellen dan een goede vader zijn, had ik op deze plek met hem gezeten, waar ik nu verscheurd werd door diep verdriet.

Ik had zijn slapende hoofdje tegen mijn borst gedrukt; zachtjes, om te voorkomen dat het opzij zou zakken, bijna zoals ik nu Nicci’s dode lichaam vasthield.

Wat hadden we toen voor dromen gehad? Welke plannen hadden ons gezinnetje ooit bij elkaar gehouden? En hoe snel was het me gelukt alles te verwoesten?

Ik maakte de stopwatch uit Nicci’s vingers los en stond op.

Oud hadden we willen worden, hier aan de voet van de Rudower Dörferblick, het zesentachtig meter hoge uitkijkpunt aan de rand van Berlijn waar je op sommige dagen een perfect uitzicht over drie dorpen tegelijk hebt. Over Bohnsdorf, Schönefeld en Waßmannsdorf. En natuurlijk over ons eigen perceel.

Ik keek neer op het dode lichaam van mijn vermoorde vrouw en toen weer omhoog naar de top van de enorme berg puin, aan de voet waarvan onze hoop eerst was geboren en vervolgens voor eeuwig uit elkaar gespat, en ik wist niet zeker of de tranen in mijn ogen me bedrogen.

En of ik daarboven werkelijk een man zag met een verrekijker, die spiegelde in de koude winterzon.

De ogenverzamelaar
cover.xml
halftitle.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
dedication.xhtml
frontmatter.xhtml
frontmatter01.xhtml
frontmatter02.xhtml
chapter01.xhtml
chapter02.xhtml
chapter03.xhtml
chapter04.xhtml
chapter05.xhtml
chapter06.xhtml
chapter07.xhtml
chapter08.xhtml
chapter09.xhtml
chapter10.xhtml
chapter11.xhtml
chapter12.xhtml
chapter13.xhtml
chapter14.xhtml
chapter15.xhtml
chapter16.xhtml
chapter17.xhtml
chapter18.xhtml
chapter19.xhtml
chapter20.xhtml
chapter21.xhtml
chapter22.xhtml
chapter23.xhtml
chapter24.xhtml
chapter25.xhtml
chapter26.xhtml
chapter27.xhtml
chapter28.xhtml
chapter29.xhtml
chapter30.xhtml
chapter31.xhtml
chapter32.xhtml
chapter33.xhtml
chapter34.xhtml
chapter35.xhtml
chapter36.xhtml
chapter37.xhtml
chapter38.xhtml
chapter39.xhtml
chapter40.xhtml
chapter41.xhtml
part01.xhtml
chapter42.xhtml
chapter43.xhtml
chapter44.xhtml
chapter45.xhtml
chapter46.xhtml
chapter47.xhtml
chapter48.xhtml
chapter49.xhtml
chapter50.xhtml
chapter51.xhtml
chapter52.xhtml
chapter53.xhtml
chapter54.xhtml
chapter55.xhtml
chapter56.xhtml
chapter57.xhtml
chapter58.xhtml
chapter59.xhtml
chapter60.xhtml
chapter61.xhtml
part02.xhtml
chapter62.xhtml
chapter63.xhtml
chapter64.xhtml
chapter65.xhtml
chapter66.xhtml
chapter67.xhtml
chapter68.xhtml
chapter69.xhtml
chapter70.xhtml
chapter71.xhtml
chapter72.xhtml
chapter73.xhtml
chapter74.xhtml
chapter75.xhtml
chapter76.xhtml
chapter77.xhtml
chapter78.xhtml
chapter79.xhtml
chapter80.xhtml
chapter81.xhtml
chapter82.xhtml
chapter83.xhtml
part03.xhtml
backmatter01.xhtml
backmatter02.xhtml
backmatter03.xhtml