22
(NOG 59 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
ZE HADDEN MET DE AANVAL GEWACHT TOT IK DE ZIEKENZAAL was in gegaan. Ze hadden me een tijdje geobserveerd door de badkamerdeur die op een kier stond, vermoedelijk om er zeker van te zijn dat ik niet werd gevolgd en geen wapen bij me had. Ten slotte, toen ik afgeleid was door de foto en het lijstje met beide handen omvatte, sloegen ze toe. Twee geüniformeerde mannen, een jongere met een snor en een oudere, die wel minder kracht, maar het verrassingsmoment aan zijn zijde had. Ze kwamen uit de badkamer gestormd en grepen me van achteren.
Het was niet nodig geweest me tegen de grond te drukken, noch om de plastic boeien om mijn polsen te doen.
Ik had mezelf sowieso willen aangeven.
‘Ja hoor.’ Scholle lachte cynisch toen het tweetal me naar de lift bracht, waarvoor hij breed grijnzend op me stond te wachtten. ‘Natuurlijk wilde je jezelf aangeven.’
Ik vroeg me af waarom de ziekenhuisgang niet voor mijn arrestatie was leeggeruimd. Op dit vroege tijdstip gebeurde er weliswaar weinig, alleen een bange zuster glipte op de gang langs ons heen. Maar wat zou er zijn gebeurd als ik werkelijk de ogenverzamelaar was geweest? Als ik me heftiger had verzet en gijzelaars had genomen? Nog meer verbaasde het me dat de beide politiemannen blijkbaar geen deel uitmaakten van een speciale brigade, die gespecialiseerd was in de arrestatie van gevaarlijke geweldplegers.
Scholle controleerde even mijn plastic boeien en vervolgens stapte ik samen met hem en de geüniformeerde agent in een goederenlift.
‘Min 1?’ zei ik met mijn blik op de rij knoppen van de lift. ‘Brengen jullie me door de kelder naar buiten?’
De jongen met de snor keek ongeïnteresseerd naar de kale betonnen muren die langs ons heen trokken. De oudere kauwde nonchalant op een kauwgompje en keek daarbij door me heen. Alleen Scholle reageerde op mijn vraag. ‘Wat zou jij dan doen?’
Hij keek op zijn horloge.
‘We hebben nog zevenenvijftig minuten tot het ultimatum afloopt, dus vertel me nu maar wat je in mijn plaats zou doen.’
Zweetdruppels liepen over zijn voorhoofd. Hij wiste ze met zijn blote hand af en leek me met zijn blik te willen hypnotiseren. ‘En als het jouw kind was?’
We passeerden de eerste etage.
‘Zou je in mijn plaats je tijd verspillen met de verdachte naar het bureau rijden om daar op een asociale advocaat te wachten, terwijl Julian op een of andere smerige plek ligt te stikken?’
Julian? Kende hij de naam van mijn zoon uit de papieren of hadden we al eens privé over onze kinderen gepraat?
Ik probeerde me te herinneren wat ik van Scholle wist. In mijn tijd was hij nog niet lang bij Moordzaken geweest. Behalve bij een paar zeldzame ontmoetingen in de kantine en bij het zomerfeest van de politie had ik nooit persoonlijk met hem gesproken. Maar ik kende natuurlijk zijn verhaal. Iedereen op het bureau kende dat. In de pers werden meestal alleen de gevallen van de buitenlandse vaders breed uitgemeten, die hun Duitse vrouwen het gezamenlijke kind onttrokken, door het – bijvoorbeeld in een land met een fundamentalistische regering – te ontvoeren. Wat Scholle was overkomen had niets met godsdienst te maken of een ander soort discriminatie. Misschien wel daarom had zijn geval veel indruk op me gemaakt.
‘Hemel, je hebt een vrouw door het hoofd geschoten om een baby te redden. Wat zou je dan niet doen als de ogenverzamelaar voor je staat?’
Verbaasd constateerde ik dat ik over Scholles retorische vraag serieus nadacht.
Ik keek in zijn kleine ogen waarboven zweetdruppels parelden. Zag de door woede gedreven overtuiging daarin en knikte hem toe.
Zo weinig me verder ook met deze man verbond, zo goed begreep ik wat hij me wilde zeggen.
Scholle was een gedrevene. Iemand die al eens een mens verloren had, omdat hij te lang had getwijfeld. Die fout zou hem niet nog eens overkomen.
Niet nu hij met mij te maken had.
Het schudde twee keer heftig, toen had de goederenlift zijn bestemming bereikt.
Min 1.
‘Die kant op,’ beval hij de beide agenten en hij stootte mij eveneens naar links de keldergang in waar de spaarlampen een kil licht verspreidden.
‘Vroeger had ik het net zo gedaan als jij,’ zei ik. ‘Ik had de ogenverzamelaar de stront uit zijn lichaam geslagen, zodat hij mij de verstopplaats zou verraden. Maar sinds ik die vrouw op de brug heb gedood, is alles anders.’
Onze weg eindigde na twintig meter aan het hoofdeinde van de gang, voor een grote deur van geborsteld roestvrij staal.
‘O ja?’ Hij beval de agent voor de deur te wachten. ‘Waarom dan?’
‘Omdat ik nu weet hoe het voelt als je niet zeker weet of je de juiste man hebt opgepakt.’
Hij barstte in lachen uit.
‘Je vergist je. Ik ben de ogenverzamelaar niet.’
Scholle veegde opnieuw het zweet van zijn wenkbrauwen en kneep zijn ogen tot spleetjes.‘We zullen zien,’ zei hij ten slotte en hij knipoogde naar me.
Toen opende hij de deur en duwde me het donker in.