78
(NOG 44 UUR EN 6 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
PHILIPP STOYA (CHEF MOORDZAKEN)
STOYA KEEK IN DE OGEN VAN DE DODEN EN KON HEN HOREN schreeuwen. Hij hoorde de stomme verwijten waarvoor het hoofd van de forensische geneeskunde zijn studenten altijd waarschuwde: zelfs als iemand erin slaagt genoeg afstand te bewaren tussen zichzelf en de ontzetting die ook de meest doorgewinterde onderzoekers bij het zien van een lijk overvalt; zelfs als je probeert het door mensenhand geschonden, misbruikte en vermoorde lichaam dat als een stuk vuil is weggegooid, aan de insecten, weer en wind overgelaten, niet meer als individu maar als bewijsstuk te beschouwen – zelfs dan kun je het verwijt niet negeren dat de lijken tegen hun vinder brullen. Ze schreeuwen met hun ogen.
Philipp Stoya wilde zich omdraaien en zijn oren dichthouden, want vandaag was de schreeuw bijzonder luid.
De jonge vrouw was blootsvoets en alleen in een dunne peignoir gekleed, waaronder ze geen slip of beha droeg. Lucia Traunstein lag op haar buik op het gras, op een paar passen van een rechthoekige machineschuur verwijderd, waar haar man haar ’s morgens in de tuin van hun stadsvilla had gevonden. Haar benen waren gespreid en boden zicht op haar volledig geschoren schaamstreek. Toch hadden ze hier met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet met een seksueel delict te maken.
De verdwenen kinderen Tobias en Lea en de stopwatch in Lucia’s hand vertelden echter iets anders.
De krankzinnige taal van de ogenverzamelaar, dacht Stoya.
De wreedste serie moorden van na de oorlog was drie maanden geleden begonnen toen Peter Strahl, een tweeënveertigjarige metselaar, in het weekend zijn gezin wilde bezoeken nadat hij de laatste weken op een groot project in uitvoering had geleefd. Het huwelijk leed al jaren onder de regelmatige perioden van afwezigheid van hun man en vader, die deze keer een bijzonder langdurige montageklus had gehad. Als kleine schadeloosstelling had hij voor zijn vrouw bloemen en voor Karla een plastic pop meegebracht. Beide cadeaus zou hij nooit overhandigen. Hij vond zijn vrouw met een gebroken nek in de gang. In haar hand hield ze een voorwerp dat later een stopwatch bleek; een zeer gangbaar model, het meest verkochte in Duitsland.
Toen de man van de technische recherche zijn vinger van de stopwatch wilde losmaken, begon het aftellen. De digitale teller zette zich in beweging. De tijd liep achteruit.
Eerst dacht men aan een bom, waarna het hele pand met alle twaalf verdiepingen onmiddellijk werd geëvacueerd. Totdat uiteindelijk bleek dat het ultimatum Karla had gegolden. Het kind was spoorloos verdwenen en verscheen ook niet meer levend. De politie noch de wanhopige vader slaagde erin de verstopplaats te vinden waar de psychopaat het meisje had verstopt. Een verstopplaats waar het na het verstrijken van de vijfenveertig uur werd vermoord. Daarvan moest men in elk geval, volgens de bevindingen van de technische recherche, uitgaan. De plaats waar de kleine Karla werd gevonden, een veldje net buiten Marienfelde, was met zekerheid niet de plaats van het misdrijf, omdat daar geen water was.
Het grote publiek ging ervan uit dat de kinderen in hun verstopplaats waren gestikt, wat strikt genomen ook klopte. In elk geval had men om het onderzoek niet te frustreren een essentiële ontdekking van de obductie verzwegen: de kinderen waren verdronken. In het schuim dat zich bij drenkelingen na het reflexmatige inademen van water in de luchtpijp vormt, werden sporen van verontreinigd water aangetroffen. Omdat die bij alle slachtoffers hetzelfde waren, ging men ervan uit dat de ogenverzamelaar alle kinderen op dezelfde plek had gedood. De analyse van het water in de luchtpijp en de huidverontreiniging duidden niet op een natuurlijk water, wat de zoektocht naar de verstopplaats niet bepaald inperkte. Ieder huis met een zwembad in de kelder kwam in aanmerking.
Zelfs een stomme badkuip zou voldoende zijn, dacht Stoya.
Er stond maar één ding vast: Karla noch Melanie of Robert – de slachtoffertjes die een paar weken later volgden – was in de vrije natuur gedood. En daar was ook hun linkeroog niet verwijderd...
‘Ik vermoord hem,’ hoorde Stoya een gesmoorde stem achter hem zeggen, terwijl hij bijna onbeweeglijk bij het lijk knielde. Zelfs de dood was er niet in geslaagd Lucia’s lichaam minder aantrekkelijk te maken. Ze was strak en slank geweest, zoals veel vrouwen die met een heel wat oudere, heel wat lelijkere en – niet te vergeten – heel wat rijkere man zijn getrouwd. Als eigenaar van de grootste schoonmaakketen van Berlijn had Thomas Traunstein zich beslist meer dan één villa kunnen veroorloven. En beslist meer dan één vrouw als Lucia.
‘Ik vermoord die klootzak. Dat zweer ik!’
De collega die zich van achteren over hem heen boog, paste nauwelijks onder het tentzeil dat de technische rechercheurs een paar minuten eerder in de tuin hadden opgezet. Mike Scholokowski was een kleine twee meter lang en het soort vriend dat je belde als je bij een verhuizing iemand nodig had die een koelkast naar de vijfde verdieping kon sjouwen.
‘Of haar,’ mompelde Philipp Stoya zacht. Zijn knieën kraakten terwijl hij langzaam opstond, met zijn blik onafgebroken op de dode vrouw gericht.
‘Wat?’
‘Je vermoordt hém, Scholle. Of háár. We weten nog niet van welk geslacht de dader is.’
Alle slachtoffers, zowel de vrouwen als de kinderen, waren niet bijzonder groot of sterk. Er hoefde dus geen sterk verzet te worden gebroken. Het ontbreken van sporen van een gevecht wees erop dat de dader het verrassingsmoment in zijn of haar voordeel had gebruikt. Degene die verantwoordelijk was voor de dood van Lucia Traunstein en voor de ontvoering van Tobias en Lea kon mannelijk of vrouwelijk zijn of misschien wel in een team werken, zoveel had professor Adrian Hohlfort, de profiler die met hen aan deze zaak werkte, al prijsgegeven. Helaas niet veel meer.
Scholle trok zijn neus op, wreef over zijn dubbele kin en staarde naar de vrouw, wier hoofd in een groteske hoek van negentig graden verdraaid op haar romp zat. Gebroken nek. Nog een verwijzing naar de werkwijze van de ogenverzamelaar.
De wijd opengesperde ogen van de dode keken verbaasd langs de beide speurders naar de betrokken wolkenhemel.
Nee, ze staren niet. Ze schreeuwen.
‘Fuck, wat kan het me schelen.’ Scholle spuwde de woorden de koude lucht in. ‘Al was het een verdomde non. Ik vermoord haar evengoed.’
Stoya knikte. Als chef van de afdeling Moordzaken was het zijn plicht geweest zijn assistent tot meer zakelijkheid te vermanen. In plaats daarvan zei hij alleen: ‘En ik help je daarbij.’
Ik kan ook niet meer. Ik heb er zo genoeg van. Deze keer moesten zij het rondje van verstoppertje spelen winnen en de ogenverzamelaar grijpen voordat het ultimatum afliep en de volgende jogger over een gestikt kinderlijkje struikelde.
Een kinderlijk waarvan de perverseling het linkeroog had verwijderd... O god, wat een ochtend.
Stoya keek naar Scholle, die van kwaadheid het liefst de hele canvas tent uit elkaar had getrokken. Hij moest weer eens bekennen dat hij door andere motieven werd gedreven dan zijn partner.
Scholle wilde wraak. Zelf wilde hij alleen een beter leven. Verdomme, hij joeg al meer dan twintig jaar achter asociale varkens aan, en als dank daarvoor zag hij er halverwege de veertig al uit als een verflenste appel. Vlekkerige huid, diepe vouwen onder de ogen en een platte plek op zijn achterhoofd. De prijs die men betaalt voor permanente stress en een tekort aan slaap. Dat zou allemaal geen probleem geweest zijn, als de baan tenminste het saldo had opgeleverd dat vrouwen er meestal toe verleidt niet meer op uiterlijkheden te letten. Maar niks. Hij was permanent alleenstaand en de meeste misdadigers die hij achternazat, verdienden in een uur meer dan hij in een hele maand.
Scholle denkt aan wraak. Ik denk aan mijn carrière.
Ja verdorie, in tegenstelling tot alle anderen voelde hij zich niet te goed om het openlijk toe te geven. Stoya wilde niet meer met beide handen in de poep roeren. Zijn doel was een politieke bestuurdersbaan met vaste werktijden, een betere betaling en een groot bureau waarachter je een platte kont kon krijgen.
Laat de anderen maar in de regen naast een bloot vrouwenlijk knielen.
Op dit moment was hij echter lichtjaren van zijn doel verwijderd, en boekte hij niet snel succes, dan mocht hij van geluk spreken wanneer hij niet weer een uniform hoefde aan te trekken. Verschillende motieven of niet, Scholle en hij beoogden tenminste hetzelfde doel.
‘We moeten die idioot vinden.’
Stoya tastte met klamme vingers naar het kleine plastic zakje in zijn broekzak. Zodra de patholoog-anatoom was aangekomen, die zich al over de bijzonderheden op de hoogte had gesteld, zou hij de villa in gaan, waarin de echtgenoot door een psycholoog werd bewaakt en zich in de badkamer opsluiten. Hopelijk zat er nog genoeg van dat spul in het zakje dat hem de komende vijfenveertig uur wakker moest houden...
Wat voor de drommel...?
Stoya hoorde de verandering van zijn omgeving al voordat hij die zag. Het was het geluid van de regen, die een meter of twee van de tent verwijderd niet meer op de grond, maar op een hard oppervlak kletterde. Op kleding. Preciezer gezegd: op een wit pak zoals mensen van de technische recherche dat droegen.
‘Verdomme, wat doet die klootzak hier?’ vroeg Scholle. Zijn machteloze woede op de ogenverzamelaar had eindelijk een bliksemafleider gevonden. De reporter die op gehoorsafstand naar hen stond te kijken, was zijn collega’s al langer een doorn in het oog. Alexander Zorbach had zich vanuit Grunewald naar voren gewerkt en stond nu bij het hek met een man die een kop kleiner was en er veel jonger uitzag dan hij.
Fritz, Frank of Franz. Stoya herinnerde zich vaag dat Zorbach hem zijn assistent eens op een persconferentie had voorgesteld.
‘Rot op!’ brulde Scholle en hij wilde zijn telefoon pakken, maar Stoya legde kalmerend zijn hand op zijn schouder.
‘Blijf hier, ik regel het wel.’