21
(NOG 55 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
TOBIAS TRAUNSTEIN (9 JAAR)
BABOESJKA. HIJ WAS WERKELIJK IN DEZE POP GEVANGEN. TOBIAS had geen idee wat er in de plaats was gekomen van de houten kist, maar ademhalen was nu geen probleem meer. Voor het eerst in vele, vele uren had hij niet meer het gevoel dat er op zijn borstkas een limousine lag. Ook dansten er geen sterretjes meer voor zijn ogen en hij behield zijn evenwicht, ook als hij rechtop stond. Want dat kon hij in zijn nieuwe, in staal gevatte omgeving.
Zeker, het was nog steeds donker en zijn hoofdpijn schreeuwde nog harder dan eerst in die koffer. Geen wonder, nadat hij de schroevendraaier net zolang in de houten wand had gestoten tot er eerst een paar spanen, toen hele splinters loskwamen en op een gegeven moment de plaat losbrak. Eerst had hij maar een klein gaatje geslagen, net groot genoeg voor zijn wijsvinger. Later, toen zijn hele hand en daarna zijn onderarm erdoorheen pasten, had hij begrepen dat hij nog een keer van voor af aan moest beginnen, een stukje meer naar rechts. Een stukje hoger. Dat was pech, maar het had nog erger kunnen zijn. Als hij enkele centimeters lager was begonnen, had hij niet de grendel kunnen voelen die het deksel met de zijwanden van de kist afsloot. Zijn vingers hadden hem al aangeraakt, maar hij was te ver weg om hem te bewegen.
En waar ben ik nu?
Tobias voelde een nieuwe golf van angst door zijn lichaam stromen. Hij kon zich niet herinneren ooit in een ruimte geweest te zijn waarvan de wanden zo koud en glad waren geweest.
Een vuilniswagen, dacht hij in paniek. Zo stel ik me het binnenste van een vuilniswagen voor.
Gelukkig rook het niet zo vies. Meer naar een werkplaats of naar een boot.
Ja, verrek. Het ruikt hier als op de motorboot die papa ooit wilde kopen.
Naar smeerolie en brak water. En bovendien ging het zacht heen en weer.
Tobias had de hele grond en alle wanden afgetast en was zelfs nog een keer in de houten kist terug geklommen, maar deze keer had hij niets meer gevonden waarmee hij iets tegen de metalen wanden had kunnen uitrichten.
Aan de ene kant van de ruimte had hij wel een smalle spleet kunnen voelen, maar hij vond geen aanzet om hem met de schroevendraaier open te wrikken. Al na de derde poging had de staaf zich van het houten handvat losgemaakt en was met een luide klonk naar beneden gevallen. Nu lag hij krachteloos en nutteloos op de vloer.
Op de schómmelende vloer.
Eerst had hij gedacht aan een nieuwe evenwichtsstoornis. Tenslotte had hij al dagenlang niets te eten of te drinken gehad en hij voelde zich mat en uitgeput. Dan was het geen wonder als je dacht dat de grond onder je meegaf. In elk geval waren er ook nog van die geluiden. Het geknars, alsof er een droog touw brak.
Daar... Daar is het weer!
Tobias vocht tegen de vermoeidheid; die onnoemelijk zware, loden vermoeidheid, die hem net zo plotseling had overvallen als het donker waarin hij wakker was geworden.
Angst, honger, dorst, stress, uitputting – dat had hij allemaal nog een halfuur langer uitgehouden. Maar hij miste iets, iets wat hij nog harder nodig had dan de herwonnen ademlucht. En dat was hoop.
Hij kon zich niet voorstellen dat hij hier ooit nog uit zou komen. Niet op eigen kracht. Die ontbrak hem nu al, terwijl hij alleen maar probeerde zich nog een keer op te richten. Hij had ooit gehoord dat slachtoffers niet mochten inslapen. Dat ze wakker moesten blijven om niet te sterven.
Dus ik moet opstaan. Ik heb nog nooit staand geslapen. Alleen liggend. Ik mag niet...
‘Verdorie!’
Tobias’ hart ging wild tekeer onder zijn bezwete T-shirt.
Wat was dat?
Hij tuimelde een stap naar achteren en voelde het nogmaals tegen zijn schouder.
Dat bestaat toch niet. Waar komt dat ineens vandaan?
Daarnet moest hij in het donker langs het touw gelopen zijn.
Een touw? Waarom hangt er in deze stalen kamer een touw aan het plafond?
Hij greep naar boven, sloot voorzichtig zijn vingers eromheen en liet ze omlaag glijden, tot de plastic greep aan het einde van het gedraaide kunststofdeel in zijn hand lag.
En nu?
Tobias aarzelde. Toen deed hij wat ieder mens zou doen wiens ene hand in het donker reikt.
Hij trok eraan.
O nee, alstublieft nee...
Tobias liet het touw weer los, maar het was al te laat.
Dat wilde ik niet... Alstublieft, nee...
De grond onder zijn voeten was weer gaan schommelen. Maar deze keer heviger dan eerst.