68
‘U HEBT HET GEZíéN?’
De kachel verspreidde een behaaglijke warmte, en ik stelde tot mijn verbazing vast dat ik de snijdende kou terug wenste die me had begroet toen ik de boot had betreden. Nu had ik het warm, mijn keel deed pijn en alsof dat nog niet genoeg was voelde ik een lichte druk achter mijn linkerslaap, teken van een beginnende migraine.
Alina knikte. ‘Zoals ik al zei, ik ben niet vanaf mijn geboorte blind. Als dat zo was, had ik geen voorstelling van licht, kleur en vormen. En in mijn dromen zouden er ook geen beelden zijn, maar alleen geuren, geluiden en natuurlijk gevoelens.’
Verbaasd stelde ik vast dat ik er nog nooit over had nagedacht hoe blinden dromen. En ik begreep dat mensen die nog nooit iets hebben gezien in een totaal andere wereld moesten leven dan ik. Als ik nu mijn ogen zou sluiten en naar de wind, de golven en het geluid luisteren van de takken die van buiten tegen de boot sloegen, zou ik me ondanks het donker een duidelijke voorstelling kunnen maken van het water, de bomen in het bos en de vorm van de oude leren fauteuil waarop ik was gaan zitten. Mijn hersenen zouden de beelden die ze nu niet meer zagen, vervangen door herinneringen. Herinneringen aan een werkelijkheid, die iemand die sinds zijn geboorte blind was uiteraard nooit had bezeten en die hij zich nooit meer eigen kon maken.
Ik wendde me van Alina af, focuste op een aantal smeltwaterdruppels op het glas, en vroeg me af hoe je een blinde ‘sneeuw’ kon uitleggen, als zelfs het woord ‘wit’ voor hem niets betekende.
‘Maar er is ooit een tijd geweest waarin ik wel kon zien.’ Ze haalde me uit mijn gedachten. ‘Ook al is dat twintig jaar geleden en verbleken mijn herinneringen daaraan – zoals het gezicht van mijn broer of het uitzicht uit ons keukenraam, waar ik altijd doorheen keek als het regende. Zelfs de regen kan ik me niet meer herinneren, of de plassen waarin ik zo graag sprong.’
Ze wachtte even en tastte naar haar koffiebeker die tot dan toe onaangeraakt tussen ons op het lage tafeltje had gestaan. Het duurde even voor ze het oor had gepakt en de beker naar haar mond gebracht had. Daar hield ze de beker bij haar kin en sprak verder, zonder een slok te nemen.
‘Het enige beeld dat ik me onuitwisbaar heb ingeprent, is dat van mijn ouders. Het zijn de enige gezichten die ik nooit zal vergeten, en daarvoor ben ik dankbaar en kwaad tegelijk.’
‘Kwaad?’
Alina zag er afwezig uit toen ze me antwoordde. ‘In mijn dromen en visioenen zien alle mensen er hetzelfde uit. Ze hebben allemaal de trekken van mijn ouders. En dat is heel belastend, neem dat maar van me aan. Want meestal heb ik nachtmerries. Ik zie zulke vreselijke dingen; daarna zouden de meeste mensen psychotherapie nodig hebben.’
Eindelijk nam ze een grote slok en zuchtte zacht. ‘Het wordt pas erg als je droomt dat een man bij een vrouw een plastic zak over het hoofd trekt en toekijkt terwijl ze stikt. Echt akelig wordt het pas wanneer de vrouw met uitpuilende ogen lucht naar binnen zuigt, maar alleen plastic in haar mond proeft...’ Ze snikte. ‘Als die vrouw de liefdevolle ogen en de warme mond van haar moeder heeft, die nu wanhopig om genade smeekt. Maar de moordenaar zal nooit de strik waarmee hij de zak om haar hoofd heeft dichtgetrokken losmaken, want hij is een geesteszieke sadist. En dat terwijl hij er net zo uitziet als mijn vader, die me ’s morgens altijd naar de kleuterschool bracht en ’s avonds een verhaaltje voor het slapengaan vertelde.’
Ik voelde een brok in mijn keel en kuchte. ‘Maar het was geen droom, die u hierheen bracht?’ vroeg ik voorzichtig.
‘Nee.’ Ze zette de beker terug op tafel. ‘Ik weet niet hoe ik het moet noemen. Misschien een visioen. Of eerder nog een flashback.’
Flashback?
‘Hoezo? Kent u dat begrip?’
‘Misschien verwondert het u, meneer Zorbach, maar ik heb een tv. En ik heb hem zelfs aan, hoewel dat steeds moeilijker wordt. Vroeger kon ik een aflevering van Tatort nog heel goed volgen, maar nu hoor ik de eerste tien minuten alleen nog maar muziek en geluid. Ik geloof dat optische effecten in films steeds belangrijker worden, kan dat?’
Misschien. Maar daar had ik nog nooit bij stilgestaan.
‘Daarom nodig ik John vaak uit, een oude Amerikaanse vriend, die net als ik sinds vier jaar in Berlijn woont. Hij is helaas homo, dus in bed heb ik niets aan hem, maar hij kan tenminste zien. En hij vertelt me altijd wat er gebeurt. Van hem weet ik dat in films vaak in de tijd teruggesprongen wordt. De kleur van het beeld verandert, alles gebeurt langzamer. En soms is het maar een korte flits, een flashback, of niet?’
Ik gromde bevestigend.
‘Zulke flashbacks ken ik overigens ook uit de eerste hand.’
Ik trok mijn wenkrauwen op. ‘Gebruikt u drugs?’
‘Af en toe.’ Ze wees naar haar ogen. ‘Sommige blinden gaan naar de therapeut, de meeste proberen het in hun eentje te redden. Ik zoek meestal afleiding bij mannen, maar één keer, toen ook dat niet werkte, heb ik op een beproefd dieptepsychologisch medicijn teruggegrepen.’
Ik lachte en maakte haar duidelijk dat ik begreep wat ze me wilde vertellen. Ik had een paar maanden eerder over de geschiedenis van LSD geschreven. Het hallucinogeen was halverwege de twintigste eeuw voor de psychiatrische behandeling op de markt gebracht. Pas in de jaren zeventig werd het gevaar onderkend en verder onderzoek verboden.
‘Ik weet wat je nu denkt,’ zei ze glimlachend. ‘“Geen wonder dat die vrouw spoken ziet als ze regelmatig haar kop dichtmetselt.” Maar hard spul neem ik niet meer en de laatste paar weken heb ik niet eens een joint gerookt. En toch weet ik waar ik het over heb. Toen ik gisteren de ogenverzamelaar behandelde, had ik een flashback.’
Ze tikte tegen haar voorhoofd. ‘Ik was in hem. In zijn hoofd. En ik heb gezien wat hij deed.’
Ik boog me naar voren en dacht na over wat ik eerst moest doen. Mijn intuïtie adviseerde me het gesprek hier af te breken. Maar die paar woorden van haar hadden meer dan alleen mijn journalistieke nieuwsgierigheid gewekt.
In mijn loopbaan als reporter had ik al vaker met de vreemdste interviewpartners te maken gehad. Geen wonder, want ik had me immers in onopgeloste geweldsmisdrijven gespecialiseerd. Ik had met psychisch gebroken slachtoffers gesproken, met geestelijk gestoorde zedendelinquenten, die bij hoog en bij laag volhielden dat ze onschuldig waren en mij vroegen de stem in hun hoofd te arresteren. Ik had zelfs wel eens een jongetje in het ziekenhuis geïnterviewd dat dacht dat hij in zijn vorige leven een seriemoordenaar was geweest. Tot stomme verbazing van zijn advocaat wist de tienjarige zijn ruwe opmerking zelfs hard te maken: hij bracht de politie naar de vindplaatsen van lijken, naar mensen die op exact de manier vermoord waren als het kind het eerder had beschreven. Tot Nicci’s teleurstelling was er echter niets bovennatuurlijks in het spel geweest. En daarom was ik ervan overtuigd dat er ook voor Alina’s fantastische beweringen een logische verklaring was.
Evenals er een verklaring moet zijn voor het feit dat ik de stemmen op de politieradio hoorde. Waarom mijn portefeuille op de plaats van het misdrijf is gevonden. En waarom iemand onder mijn naam de blinde getuige naar mij in het bos heeft gelokt.
Het waarschijnlijkste was dat ze loog of aan een geestesziekte leed.
Bijvoorbeeld aan schizofrenie?
‘Toen je de ogenverzamelaar behandelde, Alina,’ vervolgde ik het geheimzinnigste interview van mijn leven, ‘wat heb je toen precies gezien?’