59
GEEN HOUT. OM DE SCHUUR TE BOUWEN WAREN UITSLUITEND MEtaal en plastic gebruikt, maar er was wel een grendel. Ik dacht er even over na of het iets te betekenen had dat Alina’s visioen tenminste op dit punt met de realiteit klopte, maar toen werd ik weer door het flakkerende licht achter het grote terrasraam afgeleid.
Om niet zelf als inbreker op te vallen, ging ik zonder verder voorzichtig te zijn recht op de villa af. Iemand die gebukt naar een gebouw toe sluipt, is voor een toevallig uit het raam kijkende buurman heel wat opvallender dan een man die zelfbewust en met ferme passen over het gras loopt.
Pas toen ik bij het raam was, drukte ik mezelf achter een uitsteeksel in de muur en gluurde door een dunne vitrage bij de villa naar binnen. Onmiddellijk corrigeerde ik mijn eerste verdenking. Geen zaklantaarn. Geen inbreker. Het met onregelmatige tussenpozen flakkerende licht dat ik vanuit de schuur had gezien, kwam van een projector die aan het met hout betimmerde plafond van de huiskamer was bevestigd. Afgezien van de film op het witte doek was er verder geen lichtbron.
Ik kon niet eens zien of er toeschouwers waren, die op een van de U-vormig neergezette sofa’s hadden plaatsgenomen, om...
Ja, om wat te zien?
Ik kneep mijn ogen tot spleetjes, maar het doek boven de haard bleef grijs. Tot zojuist had het nog een slecht belichte zwart-wit-film getoond: schimmige beelden waarop je met een beetje fantasie een ruime badkamer met twee wastafels, een wc met bidet en een douchecabine kon ontdekken. Maar toen had iemand, expres of per ongeluk, iets voor de lens van de camera gelegd, vermoedelijk een handdoek. In elk geval was de badkamer verdwenen en daardoor lag Traunsteins woonkamer nu weer in het donker.
Ik dacht juist na over mijn volgende stappen toen ik gegiechel hoorde. Het was erg vaag en door het gesloten venster klonk het gedempt, maar nog altijd luid genoeg om totaal ongepast te zijn. Lachen hoorde hier niet, niet in de woonkamer van een man wiens vrouw was vermoord en wiens kinderen waren ontvoerd en die nog een paar uur de tijd had om hen levend terug te krijgen.
De projector schoot weer een fellere lichtbundel op het doek, en nu beperkte de onzichtbare cameraman zich niet meer tot de levenloze badkameruitrusting. De handdoek was verdwenen en de nieuwe opnamehoek zo ingesteld dat er een hoekbad te zien was, waarin een vrouw met haar rug naar de camera gekeerd zat en haar haren opstak.
Voordat ik kon zien wat me aan dit beeld zo verontrustte, schoof een bloot mannenachterwerk in beeld en bedekte bijna het hele gezichtsveld. Het gegiechel, dat eerst nog enigszins frivool had geklonken, kreeg een ondubbelzinnige ondertoon toen de man tegen de rand van het bad ging staan en de schouders van de vrouw begon te masseren. Zijn enigszins naar voren gebogen lichaamshouding liet vermoeden dat hij niet alleen de schouders van de vrouw masseerde.
Opeens voelde ik me smerig, als een voyeur die in de intieme sfeer van een vreemde was binnengedrongen en op het punt stond een drempel over te gaan die een terugkeer in een fatsoenlijk leven onmogelijk maakte. Zo armzalig had ik me al eens eerder gevoeld, vlak voor de bruiloft, toen Nicci waanzinnig veel overuren had gemaakt en bij mij een irrationele angst was gegroeid dat ze een affaire zou kunnen hebben. Mijn versie van angst dat ik dreigde de boot te zullen missen. Toen had ik de telefoon, die ze ’s nachts altijd op de schoenenkast in de gang legde, al in mijn hand gehad. Ik wist niet meer wat me er uiteindelijk toch van heeft weerhouden haar sms’jes te lezen. Nu, jaren later, was ik blij dat ik het niet gedaan had, al had ik de vage twijfel aan haar trouw niet kunnen afschudden. Ik was fatsoenlijk gebleven, en dat vond ik veel belangrijker. Des te gênanter voelde ik me nu ik op de plaats van het onheil een familietragedie door een woonkamerraam begluurde en de heer des huizes erop betrapte dat hij een privépornofilm op een groot doek bekeek.
Ook al zag ik Traunstein nog steeds niet, ik was ervan overtuigd dat de halflege fles Bourbon op het glazen tafeltje naast de leren stoel net zo bij hem hoorde als de uitpuilende asbak daarnaast.
Ik liep naar de terrasdeur en bleef besluiteloos staan. Ik twijfelde, net als toen, toen ik op het punt had gestaan Nicci’s telefoon open te klappen en het menu met berichten te zoeken. Maar vandaag, wist ik, zou ik een stap verdergaan.
Kan best dat het alleen maar de hersenspinsels van een blinde zijn die me hierheen hebben geleid, dacht ik, terwijl ik mijn hand uitstak. En het kan best dat Alina alleen maar zonderling is en de vader niets met het verdwijnen van zijn kinderen te maken heeft.
In de vaste verwachting dat de deur op slot zou zitten, draaide ik de koude koperen knop om.
Maar iets klopt hier niet.
Toen, op het moment dat de deur tot mijn verbazing meegaf en geluidloos de woonkamer in draaide, schoof ik er nog een goedkopere uitvlucht voor mijn nieuwsgierigheid achteraan: en ik zou een slechte journalist zijn als ik de dingen niet tot de bodem zou uitzoeken.