11
(NOG 3 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
HET WAS NOG NIET ZO LANG GELEDEN DAT IK MET JULIAN DE STUdio’s van het filmpark Babelsberg bezocht had en het decor van een oorlogsfilm had bekeken die daar was opgenomen. Ik weet nog hoe we onder de indruk waren van een nagebouwd gebombardeerd huis. Ingevallen muren, gebarsten ramen, het uitgebrande dak waaruit muurresten als versplinterde botten naar de hemel wezen – dat alles had men verbazend echt in scène gezet. Maar dat alles was een slappe nabootsing vergeleken met wat ik op dat moment te zien kreeg.
Waarom doet hij dat? Waarom geeft de ogenverzamelaar me al die verwijzingen?
Ik stond op de eerste binnenplaats van het vervallen fabrieksterrein aan de Grünauer Straße 217 en had weer eens het gevoel dat ik aan een onzichtbare hondenlijn in het verderf gesleept werd.
Hij speelt een spelletje. Ik ordende mijn gedachten. Verstoppertje. Het oudste kinderspel van de wereld. En ik speel het volgens zijn regels. Volg zijn aanwijzingen die hij me als een briefje bij een zoektocht voor de voeten werpt.
‘Je moet me helpen,’ zei ik tegen Alina.
Het zou niet lang meer duren tot de dag zou aanbreken; nu lag het ochtendlijke Berlijn onder een dik wolkendek. Als je naar de hemel keek, zag de maan eruit als een zaklantaarn onder een donzen dekbed. Tot de gangen die de verschillende hoven met elkaar verbonden drong amper licht door.
‘Ik heb een aanwijzing van je nodig.’
Alina balde haar linkervuist en ik zag dat haar gezicht van pijn vertrok.
Ik heb nog een herinnering nodig!
Natuurlijk had ik Stoya al geïnformeerd, maar de rechercheur had er geen twijfel over laten bestaan dat hij geen enkele man meer zou laten gaan alleen maar om een van mijn nieuwe bedenksels te volgen. En zelfs al had hij meteen een heel leger gestuurd, dan was het niet voldoende geweest.
‘Het terrein is gewoon te groot, Alina. Er zijn minstens vier hoven en rondom alleen ruïnes, dat is het enige wat ik van hieruit kan zien.’
‘Het spijt me, Alex.’
Ze opende haar ogen, maar sloot ze onmiddellijk weer toen een fijne, maar onaangename motregen in haar ogen waaide.
‘Het enige wat ik daarnet heb gevoeld, was een schip. Geen fabriek, geen opslagloods.’
Dat kan niet. De foto, de getallen. Dat kan geen toeval zijn.
Waarom kwamen Alina’s visioenen gedeeltelijk zo met de werkelijkheid overeen en gedeeltelijk ook helemaal niet?
‘En nu zie ik helemaal niets meer, want...’
‘Want wat?’
‘Niets,’ wimpelde ze af, maar ik wist wat ze bijna had gezegd.
Omdat het kind al dood is.
‘En TomTom?’ vroeg ik.
‘Hij kan ons hier ook niet helpen. Zelfs al hadden we een voorwerp met de geur van de kinderen, hij is geen speurhond.’
Ik weet het.
Ik wist ook dat het ultimatum inmiddels bijna volledig afgelopen was. Ik had wel geen horloge meer om het te controleren, maar ik wist dat we nog maar een paar seconden hadden.
Denk na, Zorbach, denk na.
Aan alle kanten stonden lege, donkere gebouwen. Het ene zag er net zo uit als het andere. In geen enkele brandde licht, alle poorten stonden open, voor iedere ingang waren geheimzinnige voorwerpen opgestapeld. Ik zag zo veel en kon tegelijkertijd geen bijzondere tekens, geen aanwijzingen of wegwijzers herkennen.
De ogenverzamelaar wil spelen. Hij stelt duidelijke regels op. Vijfenveertig uur, zeven minuten...
Alleen al de eerste binnenplaats was zo enorm dat de stapel vrachtwagenbanden in het midden eruitzag als het restant van een speelgoedvrachtwagen. Hier waren miljarden mogelijkheden om de tweeling te verstoppen. Hemel, ze konden ergens vlak onder ons zitten of daarginds tegen de muur, waarvoor lege kattenvoerblikjes opgestapeld lagen.
‘Waar ga je naartoe?’ hoorde ik Alina roepen toen ik nog een keer terugging naar de eerste binnenplaats, die op de straat uitkwam. Ik gaf toe aan mijn drang íéts te doen wat leek op een concreet plan. Ik opende mijn telefoontje en scheen met het zwakke schijnsel van de display op het bord met de oude firmabordjes.
KöPENICKER TEXTIELFABRIEK stond op het bovenste en grootste. De andere emaillen bordjes waren afgerukt, bekrast of zo vuil dat je amper meer de letters kon ontcijferen, waarin oorspronkelijk de aparte afdelingen op een rijtje waren gezet: DRUKKERIJ, GRAFISCH ONTWERP, KANTOOR, WINKEL...
Ik steunde met mijn vlakke hand tegen het koude bord.
Denk na, Zorbach, denk na. Hij wil dat de kinderen worden gezocht. Het is een spelletje. Geen spel zonder winstkans. Als hij je aanwijzingen geeft, dan is dat alleen om gelijke kansen te creëren.
Waarom zou hij je naar dit terrein lokken als hij wil dat je hier faalt?
Misschien wil hij je ontmoedigen. Je zien falen, zo vlak voor het eindpunt?
Maar misschien heeft hij hier nog een aanwijzing geplaatst.
Ik deed een stap opzij en scheen nu op een van de obligate waarschuwingsbordjes dat onbevoegden verbiedt een bouwvallig, afgesloten gebied te betreden.
Nog een speelkaart?
‘Voorzichtig: levensgevaar,’ las ik hardop.
Hoe gepast...
Toen viel mijn blik op de tweede waarschuwing, daar vlak onder: ‘Kelder 77 geheel onder water!’
Ik schreeuwde zo luid dat TomTom op de binnenplaats aansloeg.
Kelder 77!
Was dat de oplossing? Nog een speelkaart?
Nog terwijl ik terug naar Alina rende, flitste de foto in mijn herinnering weer op.
Grünau 21-7(-77).
Vanaf dat moment ging het opeens allemaal veel te gemakkelijk.