3
(1 UUR NA AFLOOP VAN HET ULTIMATUM: 07.27 UUR)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
ER ZIJN MAAR WEINIG MOMENTEN WAAROP HET LUKT PUUR IN het ogenblik te leven. Waarin er geen toekomst en geen verleden bestaat, alleen een Hier en Nu.
In mijn leven waren er twee van die momenten, die ik me bewust kan herinneren. Het ene was toen ik Julian voor de eerste keer als baby op mijn arm nam. En dan dat moment waarop ik, in warme dekens gehuld, op de metalen trede van een ambulance op Alina’s omhelzing wachtte.
Het was de meest euforische seconde en tegelijkertijd de meest uitputtende. Een minuut eerder had ik me een weg hierheen moeten banen; langs bezorgde artsen die me na de geslaagde reanimatie niet van de apparaten hadden willen loskoppelen; langs Stoya, die me het liefst op het moment had verhoord waarin mijn hartslag was vastgesteld.
Mijn longen zaten nog vol water en ik had een intensieve klinische bewaking nodig, zoals Tobias, die het nog veel langer zonder zuurstof had moeten stellen. Maar mijn gezondheid kon me op dat moment van grenzeloze blijdschap even weinig schelen als de duizenden vragen waarop we nog een antwoord moesten bedenken als we eenmaal tot rust waren gekomen.
Waarom heeft Alina steeds maar één kind gezien? Waarom dacht ze dat hij in zijn verstopplaats was gestorven, als Tobias nog in leven is?
En hoe vaak had ik me in de laatste uren afgevraagd waarom haar onverklaarbare herinneringen gedeeltelijk klopten – het niet exacte ultimatum, de beschrijving van de bungalow – maar ons op het beslissende moment bijna op een dwaalspoor hadden gebracht?
‘Het enige wat ik daarnet heb gevoeld was een schip. Geen fabriek, geen opslagloods’
Ook de vraag waarom de ogenverzamelaar uitgerekend mij tot zijn speelstuk had gemaakt, door me Alina te sturen, me naar de stervende vrouw te brengen en de foto op het nachtkastje van mijn moeder te plaatsen, telde niet meer. Ik wilde niet eens meer weten wie de ogenverzamelaar was, degene aan wie we zijn slachtoffers op het laatste moment hadden ontrukt. Want er was op dit moment geen verleden meer; geen toekomst. Alleen nog het heden.
Een heden waarin Alina een onhandige beweging maakte die alles veranderde.
Ze struikelde.
Haar voet was verstrikt geraakt in een schoor van de draagbare brancard toen ze zich naar mij buiten wilde haasten. Ze struikelde en probeerde zichzelf automatisch op te vangen, maar ze kon natuurlijk de beugel niet zien die aan de muur naast het medicijnkastje was aangebracht. Daarom gleed haar hand hulpeloos omlaag, trok een defibrillator op de grond en stootte direct tegen de harde metalen kant van een werkblad.
De lach week van haar gezicht en toen dreef de pijn nieuwe tranen in haar ogen.
‘Je hand!’ schreeuwde ik, alsof ik daarmee iets ongedaan kon maken, en ik sprong de trap op.
Je verbrande linkerhand.
Ze leunde er met haar hele lichaamsgewicht op. De metalen kant moest zich door het verband heen in haar vlees hebben gedrukt.
‘Is al goed,’ kreunde ze toen ik bij haar knielde. Ze klemde haar kiezen op elkaar.
‘Allemaal geen probleem.’ Een dun laagje zweet glom op haar voorhoofd. De pijn leek aan te houden toen ik haar in mijn armen sloot. Haar tegen me aan drukte. Me nogmaals als een drenkeling aan haar vastklampte en haar nooit meer los wilde laten. ‘Alles is goed,’ hoorde ik haar nog zeggen. Ze wilde het nog een keer herhalen, maar het lukte haar niet meer. En ik zou het ook niet meer hebben geloofd.
Want terwijl mijn armen zich steviger om haar heen sloten, werd haar weerstand steeds sterker. Het voelde aan alsof opeens het bloed in haar aderen was opgehouden te stromen, en het leek alsof ik geen levend wezen, maar een marmeren beeld vasthield toen ze zacht zei: ‘Ik heb iets gevoeld!’
Nee!
Ik sloot mijn ogen.
‘Het is niet de aanraking alleen... Ik herinner me alleen onder pijn.’
Mijn benen trilden toen ik haar losliet.
‘Wat?’
‘Je telefoon!’
Ik keek omhoog, naar het kleerhangertje waaraan de ambulancemedewerker Alina’s ribjasje had opgehangen.
Het zoemen werd steeds luider.
‘Wat is daarmee?’ vroeg ik en ik stond op.
‘Niet opnemen,’ kraste Alina en ze begroef huilend haar gezicht in haar handen. ‘Alsjeblieft, neem niet op.’