20
(NOG 49 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
WITTE TEGELS DIE ONDER HET STOF ZATEN, DOF GEWREVEN ALUminium tafels, afzuigkappen boven de werkbanken – aanvankelijk vreesde ik dat ik op de afdeling pathologie van het sanatorium terecht was gekomen.
Toen zag ik de servieskast en de transportband voor de vuile vaat en kreeg ik langzaam een vermoeden waar ik was. Omdat Scholle de tl-buizen boven ons hoofd niet wilde aanzetten, waren de paar doffe stralen van een lantaarn in het park die door de vensters van het souterrain vielen onze enige lichtbron. In de schemering zag ik alleen schaduwen en omtrekken. De hele omgeving deed me denken aan een zwart-witfoto.
‘Dat was vroeger de keuken,’ zei Scholle, terwijl hij wees op drie grote ketels die schuin rechts voor hem stonden en die ik eerder in een brouwerij had verwacht. ‘Tegenwoordig koken ze hun soepjes in de nieuwe aanbouw. De hele kelder is niet meer in gebruik, wat betekent dat we hier niet gestoord zullen worden.’
Er kraakte een kalkkruimel onder zijn leren zolen toen hij naar een vierkant aanrecht liep, dat het rechter derde deel van de stilgelegde keuken domineerde. Het was ongeveer zo groot als een kleine auto, uitgerust met vier kookplaten, twee gootstenen en een bruin betegeld werkblad, bezaaid met het obligate vuilnis dat zich in iedere verwaarloosde kelderruimte verzamelt: een kapot stopcontact, losgetrokken stroomkabels, vuile tot asbakken omgevormde plastic bekers en een halfvolle colafles. Scholle veegde alle troep met zijn elleboog op de grond.
‘Weet Stoya dat we hier zijn?’ vroeg ik.
Hij lachte. ‘Natuurlijk weet hij dat. Maar officieel zal hij het nooit toegeven. Die laffe rat wil met zijn illegale arrestatie niet zijn carrière bederven. Anders dan ik gelooft Stoya niet dat jij het was. Hij heeft nog niet eens de officier van justitie gebeld, de lafbek.’
Illegale arrestatie?
‘Hebben jullie geen arrestatiebevel?’
‘Waarom denk je anders dat die twee dienders daarbuiten voor de deur staan in plaats van professionele boevenvangers? Van die twee heb ik nog iets te goed.’
Scholle haalde een plattegrond uit zijn jaszak en spreidde die uit over het fornuis, dat hij zojuist had vrijgemaakt.
‘Stoya wilde alleen met jou praten. Van smeris tot ex-smeris. Hij wilde je een laatste kans geven om uit te leggen waarom je vandaag al op twee plaatsen bent verschenen en zo veel details van de zaak kent. Gelukkig kon ik hem ervan overtuigen dat ik geschikter ben als het erom gaat die antwoorden iets sneller van je te krijgen.’
Natuurlijk. Vermoedelijk heeft Stoya hem officieel in het bijzijn van getuigen gezegd dat hij mij voor een gesprek onder vier ogen naar het bureau moet brengen, en daarbij onofficieel geknipoogd.
Ik maakte gebruik van het moment waarop Scholle me zijn rug toekeerde om de nooduitgang te zoeken die een bedrijfskeuken moest hebben, maar Scholle had het licht niet zonder reden uit gelaten. Het enige wat ik kon herkennen, waren vier kleine bovenlichten, die ik nooit zou kunnen bereiken voordat de dikke rechercheur zich op me gooide. Onder normale omstandigheden was hij geen serieuze tegenstander voor me geweest. Anders dan ik kende hij bokswedstrijden alleen van de tv. Lengte noch massa kon een jarenlange training compenseren. Maar de boeien om mijn polsen wel.
‘Laat me gaan, Scholle. Het is nog niet te laat.’
‘O, jawel.’
Hij keek even op zijn horloge en zuchtte. ‘De tijd vliegt, dus besparen we ons per onmiddellijk de kletspraat en maken een heel simpele deal: ik zeg je alles wat ik weet en dan vertel je mij wat ik horen wil, goed?’
‘Je maakt een grote fout, Scholle...’
‘Goed dan, ik begin. We hebben de auto gevonden waarmee je de kinderen hebt vervoerd. Een patrouille heeft hem in Köpenick ongeveer tien minuten rijden van hier op de parkeerplaats van een verlaten recyclingbedrijf ontdekt.’
Hij tikte met zijn vingers op het rechter onderste deel van het kaartje.
‘Je hebt de verkeerde,’ zei ik.
‘In de kofferbak hebben we ondubbelzinnig bewijs gevonden. Haren, vezels, afgebroken vingernagels.’
‘Kan wel zijn, maar ik heb de auto daar niet geparkeerd.’
Hij luisterde niet eens. ‘Stoya is al ter plaatse. Op dit moment kammen acht agenten met honden de omgeving uit, maar zoals je zelf ziet, is het een verdomd groot industriegebied.’
Zijn onderkaak ging driftig op en neer terwijl hij praatte, alsof hij zijn woorden moest kauwen voor hij ze naar mijn hoofd slingerde. ‘Veel te groot om het binnen de resterende tijd nog te redden. Daarom ben ik nu op je medewerking aangewezen.’
‘Scholle, alsjeblieft...’
‘Nou, dat was het van mijn kant. Nu is het jouw beurt. Vertel me waar ze zijn.’
‘Ik weet het niet.’
‘Waar is de verstopplaats waar je de kinderen hebt verdronken?’
Verdronken?
‘Ik zweer het. Ik zoek die rotkerel immers net zoals jij.’
Hij schudde zijn hoofd en keek me aan als een vader, die langzamerhand het geduld met zijn koppige kind verliest.
‘Goed dan,’ zei hij, terwijl hij de kaart weer in elkaar vouwde. ‘Er is hier tenminste nog stroom.’
Ik hoorde een gekraak, daarna een elektrostatisch geluid, alsof iemand een oude tv had aangezet. Tegelijkertijd begon er een rode lamp aan de voorkant van het keukenblok te branden.
Toen gebeurden er een paar dingen tegelijk.
Eerst voelde ik een windvlaag, en vervolgens schoot er een pijn door mijn nek en ik kon mijn hoofd niet meer bewegen zonder het gevoel te hebben dat mijn nek zou breken. Scholles bovenarm knelde mijn luchtweg af, zodat ik niet eens kon schreeuwen toen hij me ruw naar het keukenblok trok, waarvan de kookplaten al zwak gloeiden.
Toen schopte hij me hard tegen mijn benen en ik zakte in elkaar. Mijn knieën sloegen hard tegen de vloertegels toen het plotseling licht werd.
Eerst dacht ik dat de pijn zijn schelle flitsen recht op mijn netvlies projecteerde, maar toen flakkerden de tl-lampen boven mijn hoofd en ik begreep dat iemand het licht aan moest hebben gedaan.
Stoya? dacht ik en ik bad dat Scholle zijn partner verkeerd had ingeschat.
Maar toen zag ik een paar modderige laarzen in de deur naar de keuken verschijnen, en mijn allerlaatste hoop toch nog aan de foltering te ontkomen was vervlogen.