12
(NOG 5 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
ALEXANDER ZORBACH (IK)
‘TE LAAT.’ IK KEEK NAAR DE ONHEILSPELLEND FLAKKERENDE ZWAAI lichten van de politieauto en wist dat de inzet geen kans had.
‘Wat zie je?’ vroeg Alina me, die met Frank en TomTom ook was uitgestapt.
We hadden de Toyota op veilige afstand van de afzettingen geparkeerd, ongeveer tweehonderd meter voor de straat overging in een brug die het Teltow-kanaal overspande.
Een brug!
Alweer moest ik de strijd aan met de klok, en weer had het lot me naar een brug gevoerd.
Lot of toeval? dacht ik, en ik dacht daarbij aan Alina’s tatoeage.
‘Er zijn te weinig mannen, ze kunnen niet alle schepen doorzoeken,’ begon ik haar vraag te beantwoorden, toen mijn telefoontje rinkelde. Ik verwachtte Stoya, maar toen keek ik op het display en mijn wanhoop nam toe.
‘Ben je al onderweg?’
Geen begroeting, geen naam. Alleen een korte, beschuldigende vraag.
Nicci scheen het antwoord al te kennen, want haar stem droop van twijfel.
Nee, verdomme. Ik red het niet.
Ik begon te stamelen, maar ik wist niet wat ik moest zeggen. De waarheid, namelijk dat ik er zojuist getuige van was geweest hoe een politiemacht tevergeefs probeerde twee kinderen van de verstikkingsdood te redden, was zo onverdraaglijk dat ik die niet als excuus wilde misbruiken.
‘Verdomme, Alex. Je hebt het hem beloofd. Hij is al een uur wakker en vreselijk opgewonden omdat jij tegen hem hebt gezegd dat je om zeven uur met ons komt ontbijten. Kun je je wel voorstellen hoe verdrietig Julian zal zijn als hij straks naar beneden komt en zijn vader is hem op zijn verjaardag vergeten?’
‘Ik ben hem niet vergeten.’
‘Maar je bent niet hier. Er is geen gezamenlijk ontbijt en je cadeautje hangt ook niet aan de lijn.’
Ik kreunde en drukte wanhopig mijn hand tegen mijn voorhoofd. Frank keek me vragend aan.
Het cadeau! Waarom had ik Julian ook een horloge beloofd? Zo’n wreed, dodelijk ding, dat er uiteindelijk alleen maar toe diende om ons van seconde tot seconde dichter bij de dood te brengen.
Ik keek op mijn eigen, ouderwetse horloge – een erfstuk van mijn vader – en hoopte dat het dure Zwitserse uurwerk voor het eerst een loopje met de tijd had genomen. Dat de wijzers om welke reden dan ook te snel vooruit waren gesprongen. Ik knipperde en plotseling voelde ik dat mijn hersenen iets in mijn nabije omgeving registreerden; iets wat ik op dit moment niet meteen kon verklaren. Ik sloot mijn ogen en probeerde me te herinneren waar ik aan had gedacht voor die diepe angst in al mijn poriën was gekropen, en toen wist ik het. Ik opende mijn oogleden, draaide mijn hoofd naar boven en daar stond het inderdaad.
Het straatnaambord!
‘Hij krijgt zijn cadeau,’ fluisterde ik in de telefoon en ik hing op.
‘Wat is er?’ wilde Frank weten.
Mijn vingers waren klam en voelden bloedeloos aan, terwijl ik mijn horloge afstroopte. ‘Het is wel niet het merk dat Julian had gevraagd, maar wel tien keer zo duur.’
Ik gaf het met trillende hand aan hem.
‘O nee, nee.’ Frank schudde zijn hoofd. ‘Ik laat je nu niet alleen.’
‘Alsjeblieft, doe me dat plezier. Je weet waar ik vroeger heb gewoond. Breng het ding naar Nicci, zeg tegen haar dat ze het oppoetst en inpakt en zeg haar ook dat ik het goed zal maken.’
‘Nee.’
‘Alsjeblieft, we hebben geen tijd meer.’
Alina, die onbeweeglijk tegen de auto had geleund, draaide haar oor mijn kant op. Ook zij was opeens tot elke vezel gespannen, alsof ze de bedreiging voelde die ik zojuist pas had waargenomen.
Op het straatnaambord.
‘En als je hulp nodig hebt?’
Frank keek me recht in de ogen en ik voelde dat hij het wist. Hij was jong, maar hij was niet dom, dat had hij al een paar keer bewezen. Frank begreep heus wel dat ik hem niet voor niets hiervandaan wegstuurde.
‘Je helpt me op dit moment het meest wanneer je het cadeau naar mijn zoon brengt, goed?’
Ik zag hem zijn lippen tuiten om nog een laatste tegenwerping te maken, maar toen leek hij het op te geven. Zonder een woord te zeggen stapte hij in de auto, wierp me een verdrietige, teleurgestelde blik toe en reed weg zonder afscheid te nemen.
Mijn blik gleed weer naar het straatnaambord. Volgens de verschoten letters bevonden we ons in de Grünauer Straße, en niet zomaar ergens, maar vlak voor een donkere opslagplaats.
Grünauer Straße.
Grünauer Straße 217.
De cijfers op de achterkant van de foto die ik op het nachtkastje van mijn moeder had ontdekt, waren geen datum. Maar een huisnummer.
Grünau 21-7.
En wij stonden er vlak voor.