60

Image

(NOG 9 UUR EN 41 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)

ALEXANDER ZORBACH (IK)

NIETS AAN DE DROMERIGE LOCATIE AAN DE RAND VAN HET GRUnewald wees erop dat hier nog maar een paar uur geleden een wreed misdrijf was gepleegd. Het leek alsof de verse sneeuw niet alleen de daken, straten en voortuinen, maar ook de herinnering aan de gruwelijke daad had bedekt. Als ik niet beter had geweten, zou ik denken dat dit een van de veiligste plaatsen van de wereld was. Een buurt waar ouders hun kinderen namen gaven die ook in een Ikea-catalogus niet zouden misstaan: Tombte, Sören, Noemi, Lars-Alvin, Finn. Kinderen die maar een beperkte tijd tv mochten kijken en die niet van het voetbalveld, maar van pianoles werden terugverwacht. Intussen discussieerden hun ouders bij het tuinhek over de beste gazonmest en welke buurman zijn hond alweer op de ventweg had laten poepen zonder de troep op te ruimen, hoewel het gemeentebestuur overal van die blauwe containertjes met wegwerpzakjes had neergezet. Een buurt waar het grootste schandaal van de laatste paar jaar die keer was dat de oude Becker op de Zikadenweg met een twintig jaar jongere Aziatische op het straatfeest verscheen.

En nu dit!

Ik reed stapvoets en keek in de verlichte vensters. In sommige vensterbanken stond al de eerste kerstdecoratie: handbeschilderde notenkrakers, een houten kerststal, éénkleurige feestverlichting. Niets bonts en schels zoals in de armere wijken, geen knipperende Kerstmannen op de daken, geen halogeenrendieren voor de garage. In het Westend werd er bescheiden feestgevierd.

En saai, als je het mij vroeg.

‘We zien elkaar bij de Kühler Weg,’ zei ik in mijn telefoon.

‘Je bedoelt op de plaats van het misdrijf?’ Frank klonk niet bepaald enthousiast dat hij weer mijn loopjongen moest spelen.

‘Precies daar.’

‘En wat is het deze keer?’

‘Je auto.’

‘O, alsjeblieft, zeg dat je het deze keer niet meent.’ Frank lachte gekunsteld. ‘Je bent op de vlucht, nietwaar?’

‘Nee. Ik ben alleen voorzichtig.’

‘Maak me niks wijs, ik ben niet dom. Ik weet waarom Thea en de rest van de directie in de vergaderzaal bij elkaar zitten. De politie zit achter je aan en nu weten ze niet of ze het verhaal onder tafel moeten vegen of op de voorpagina moeten zetten.’

Zorbach verdacht van moord. Hoe dicht kwam onze sterreporter echt bij de ogenverzamelaar?

Ik zag de krantenkoppen al voor me en vermoedde dat Thea de vlucht naar voren plande, terwijl de directie de imagoschade en de kosten van een civiel proces berekende, voor het geval ik de krant later wegens reputatieschade aanklaagde.

Voor het geval het me lukte mijn onschuld te bewijzen.

‘Niet zonder reden moest ik Big Mama Thea zweren me meteen te melden als je zou bellen,’ zei Frank.

‘Doe dat niet.’

‘Geen zorgen. Ik sta aan jouw kant, dus ik zeg niets. Maar ik geef je mijn auto ook niet, alleen omdat de jouwe je te heet is geworden.’

Zijn opmerking herinnerde me eraan dat ik stom genoeg vergeten was de kentekenplaten weer vast te zetten. Tot nu toe had ik meer geluk dan verstand gehad. Als ik de tijd wilde gebruiken die me nog restte tot ze me zouden vinden, moest ik echt wat slimmer te werk gaan. En daarbij hoorde dat ik zorgde voor een auto die nog niet op een of andere opsporingslijst stond.

‘Waarom geef je jezelf niet gewoon aan?’ wilde Frank weten. ‘Ik bedoel, als je niets hebt gedaan, kan je toch niets gebeuren?’

Het probleem is, ik kan hun niet uitleggen waarom ik op de plaats van het misdrijf was, hoe mijn portefeuille daar kwam en hoe ik van het ultimatum weet.

‘Tegenvraag: wat zou jij doen als zich opeens een getuige meldt die beweert dat ze de laatste moord van de ogenverzamelaar had gezien?’

‘Serieus?’

Ik zei niet tegen hem dat het bij mijn getuige om een blind medium ging, dat de laatste kilometers naast me met haar hoofd tegen het raam had gezeten. Vermoedelijk was het tochtje naar de woonboot toch inspannender voor haar geweest dan ze wilde toegeven.

‘Man, dat zou het verhaal van de eeuw zijn.’

O ja, en wat voor een. Je zult het niet geloven...

Frank zuchtte. ‘Hé, die kar is van mijn oma. Die vermoordt me als ik ook maar één kras in haar Toyota maak.’

‘Is goed, Frank, ik kijk wel uit. We zien elkaar over tien minuten.’ Ik had het einde van de straat bereikt en hing op.

‘We zijn er,’ zei ik tegen Alina, nadat ik de Volvo met twee banden op het trottoir had neergezet. We parkeerden voor de vooringang van de kleine stadsvilla, waar de vorige middag Thomas Traunstein het lijk van zijn veertien jaar jongere vrouw Lucia had gevonden. Het crèmegeel gepleisterde bakstenen huis met de rietgedekte garage was het enige in de straat waar geen licht brandde. Pikdonker. Zelfs het verlichte huisnummer was uitgeschakeld.

Alina rekte zich uit en gaapte. Toen haalde ze haar horloge onder de mouwen van haar talrijke truitjes vandaan en opende het deksel boven de wijzerplaat.

‘Wat hebben we hier te zoeken?’ vroeg ze slaperig.

‘Erachter komen of je hier al eens bent geweest.’

Ik opende de deur aan de bestuurderskant en een golf ijskoude lucht kwam de auto in. TomTom richtte zich op de achterbank op en begon te hijgen. De voorruit besloeg van zijn adem.

Ja. Waarom noemen we de waanzin niet bij zijn naam? Ik wil weten of een blinde getuige hier een moord heeft gezien.

Ik stapte uit. Mijn ogen begonnen te tranen toen ik tegen de wind in in de richting keek waar de straat een bosweg werd, die langs diverse sportvelden recht naar de Teufelsseechaussee voerde.

En daarmee naar de Teufelsberg.

Ik riep Alina’s beschrijving in mijn herinnering op en vroeg haar: ‘Hoelang duurde het voor je bij de heuvel kwam?’

Ik weet nog dat we een tijdje omhoog gereden zijn, er waren diverse bochten...

‘Geen idee,’ zei ze. ‘Heb jij dan een gevoel van tijd als je droomt?’

Nee. Maar in mijn dromen ontvoer ik ook geen kleine kinderen.

Ik tilde mijn hoofd op en keek schuin naar de zwartgrijze hemel in de richting waar ik de Teufelsberg vermoedde. De heuvel is een voormalige vuilnisbelt, een door bos en weidevelden overwoekerde vuilnishoop, opgestapeld uit het afval van de huis-aan-huisgevechten van de Tweede Wereldoorlog. Tegenwoordig dient hij als recreatiegebied voor Berlijners, die daar gaan wandelen, vliegers oplaten, of met hun sleeën naar beneden komen racen. Ik vroeg me af of je vanaf de top bij daglicht zicht op de tuin van de familie Traunstein had. In het donker kon ik dat niet zien, maar zelfs met behulp van een verrekijker leek de Teufelsberg me daarvoor te ver weg.

Nou, wat dacht jij dan, idioot? vroeg ik mezelf in gedachten en ik draaide me naar de villa. Dacht je echt dat er wat waar was aan het gekke verhaal van die blinde?

Ik ging met mijn rug tegen mijn auto staan en dacht na over de volgende stappen. De voortuin was alleen beveiligd met een laag hekje, waar ik in betere conditie met gemak overheen was gesprongen. Ook nu zou het geen al te grote hindernis voor me zijn.

‘Ik wil niet zeuren,’ zei Alina achter me. ‘Maar het loopt nu tegen negenen en ik ben nog steeds niet thuis. TomTom heeft honger en moet poepen.’ Ze grijnsde. ‘En ik trouwens ook.’

Haar grijns liet er geen twijfel over bestaan waarop haar laatste opmerking betrekking had.

‘Wacht hier, het duurt niet lang.’

‘Waar ga je heen?’ hoorde ik haar nog roepen, maar ik had de smalle weg al overgestoken en liep voorbij de garage het bos in. Na enkele meters boog ik links af een smal paadje in, een sleuf, die voetgangers en fietsers platgetreden hadden en die parallel met het achterste hek van het perceel liep.

Hier had ik de vorige dag al een keer gestaan, in de stromende regen, op slechts een steenworp van het vierkante schuurtje verwijderd, waar nu een dikke laag sneeuw op het schuine platte dak lag.

Een paar meter verder, daar waar Lucia Traunstein op het gras had gelegen, was het gebied nog altijd over grote afstand met afzetlint omgeven. Ook de tent boven de vindplaats van het lijk had de technische recherche nog niet weggehaald. Of de deur naar de schuur op slot zat, kon ik van deze afstand niet zien, maar eigenlijk wist ik dat wel zeker.

Hij was van hout, niet van metaal, dat heb ik gemerkt toen ik een splinter in mijn vinger kreeg toen ik de grendel opzijschoof. Bovendien rook het naar hars toen ik naar binnen ging.

Ik kneep mijn ogen tot spleetjes, maar in het donker was het onmogelijk te zien of Alina’s beschrijving overeenkwam met de schuur.

Dus dan...

Ik rammelde aan het groen gelakte ijzeren hek, waarvan de balken met beton in de grond waren verankerd, zodat de wilde zwijnen er niet onderdoor konden woelen. Aan de bovenkant golfden ze naar voren, wat het klimmen niet gemakkelijker, maar ook niet onmogelijk maakte. Ik wilde net mijn voet op het hek zetten en me optrekken, toen ik naast me een geklapper hoorde. Het geluid klonk opnieuw toen ik het hek weer losliet. Ik keerde me naar rechts en rammelde nog een keer aan het hek, om zeker te zijn.

Geen twijfel mogelijk. Ik liep langs het hek en toen zag ik het: de tuindeur was niet afgesloten. Of beter: wel afgesloten, maar iemand had de grendel buiten de deurlijst geschoven, zodat de deur niet in het slot kon vallen.

Hoe kan dat? Dat is een plaats delict.

Zelfs als alle sporen al veiliggesteld waren, had hij nooit zo vrij toegankelijk mogen zijn.

Verbaasd duwde ik de deur met mijn schoen verder open en keek naar de grond.

De voetsporen, die zich voor me over het grasveld naar de achterkant van de schuur uitstrekten, konden van verschillende personen zijn. Van de vader, die het bos in gerend was om zijn kinderen te zoeken, een agent of een technisch rechercheur, die zich ervan wilde overtuigen dat het tuinhek ook goed afgesloten was en die daarbij een vergissing had begaan. Zelfs voor de verse sporen in de sneeuw, die maar in één richting wezen, bestond waarschijnlijk een onschuldige verklaring.

Tenzij ze van de onbekende kwamen, wiens zaklantaarn zojuist op de woonverdieping van de villa opgeflitst was, op ongeveer twintig meter afstand van het prieel.

De ogenverzamelaar
cover.xml
halftitle.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
dedication.xhtml
frontmatter.xhtml
frontmatter01.xhtml
frontmatter02.xhtml
chapter01.xhtml
chapter02.xhtml
chapter03.xhtml
chapter04.xhtml
chapter05.xhtml
chapter06.xhtml
chapter07.xhtml
chapter08.xhtml
chapter09.xhtml
chapter10.xhtml
chapter11.xhtml
chapter12.xhtml
chapter13.xhtml
chapter14.xhtml
chapter15.xhtml
chapter16.xhtml
chapter17.xhtml
chapter18.xhtml
chapter19.xhtml
chapter20.xhtml
chapter21.xhtml
chapter22.xhtml
chapter23.xhtml
chapter24.xhtml
chapter25.xhtml
chapter26.xhtml
chapter27.xhtml
chapter28.xhtml
chapter29.xhtml
chapter30.xhtml
chapter31.xhtml
chapter32.xhtml
chapter33.xhtml
chapter34.xhtml
chapter35.xhtml
chapter36.xhtml
chapter37.xhtml
chapter38.xhtml
chapter39.xhtml
chapter40.xhtml
chapter41.xhtml
part01.xhtml
chapter42.xhtml
chapter43.xhtml
chapter44.xhtml
chapter45.xhtml
chapter46.xhtml
chapter47.xhtml
chapter48.xhtml
chapter49.xhtml
chapter50.xhtml
chapter51.xhtml
chapter52.xhtml
chapter53.xhtml
chapter54.xhtml
chapter55.xhtml
chapter56.xhtml
chapter57.xhtml
chapter58.xhtml
chapter59.xhtml
chapter60.xhtml
chapter61.xhtml
part02.xhtml
chapter62.xhtml
chapter63.xhtml
chapter64.xhtml
chapter65.xhtml
chapter66.xhtml
chapter67.xhtml
chapter68.xhtml
chapter69.xhtml
chapter70.xhtml
chapter71.xhtml
chapter72.xhtml
chapter73.xhtml
chapter74.xhtml
chapter75.xhtml
chapter76.xhtml
chapter77.xhtml
chapter78.xhtml
chapter79.xhtml
chapter80.xhtml
chapter81.xhtml
chapter82.xhtml
chapter83.xhtml
part03.xhtml
backmatter01.xhtml
backmatter02.xhtml
backmatter03.xhtml