70
BUITEN WAAIDE EEN FRISSE WIND EN MET ONREGELMATIGE TUSsenpozen klotsten de golven tegen de scheepsromp. Bij mijn aankomst was de sneeuw nog geluidloos op de grond gevallen en niets had gewezen op een naderende storm. Nu begon de planken bodem onder mijn voeten te wankelen en het water steeg met een smakkend geluid tegen de buitenwand van de woonboot.
‘Dan ga ik maar liever,’ zei mijn geheimzinnige gast.
Ik stak een ouderwetse olielamp aan, die ik altijd goed gevuld op de vensterbank achterliet voordat ik de boot verliet. ‘Ho ho, niet zo snel.’
Het zwavelgele licht van de olielamp, die ik voor de luiken op het tafeltje had gezet, flakkerde en zorgde voor een spel van schaduwen in de hele ruimte.
Van dichtbij moest ik mijn eerste schatting van haar leeftijd nog weer naar beneden bijstellen. De vrouw was hooguit vijfentwintig, eerder jonger. Mijn blik dwaalde naar haar smerige laarzen. Ze waren aan de zijkant met de kleurige tekening van een naakte Japanse versierd. Die paste goed bij haar, want haar strakke huid, het hoge voorhoofd en de wijd uit elkaar staande ogen gaven haar gezicht een Euraziatische uitdrukking. Het opvallendste aan haar verschijning waren haar haren: knalrood geverfde dreadlocks.
Mijn vader zou haar een punk hebben genoemd. Mijn moeder zou in haar inschatting vermoedelijk toleranter zijn geweest. Ze zou zich alleen stiekem zorgen gemaakt hebben of het haar van het mooie meisje niet onder het veelvuldige verven te lijden zou hebben.
‘Ik ben ook blij als u hier snel weer verdwijnt,’ zei ik. ‘Maar eerst moet u een paar vragen beantwoorden.’
‘Zoals?’
Wie heeft u gebeld? Van wie hebt u de routebeschrijving gekregen? En hoe had u het zich voorgesteld me hier te bezoeken?
‘Laten we beginnen met hoe u heet.’
‘Alina.’
Ze tastte naar een zwarte rugzak, die ze tussen haar lange benen had gezet. ‘Ik heet Alina Gregoriev en intussen ben ik deze dag werkelijk spuugzat.’
Er kwam damp van haar adem en pas nu werd ik me ervan bewust hoe koud het hierbinnen was. Ik moest beslist de houtkachel aansteken zodra ik weer alleen was.
‘Wat wilt u hier van mij?’ vroeg ik.
‘Nog een keer zodat je mee kunt schrijven, meneer de journalist: jíj hebt me tot deze zelfmoordexpeditie overgehaald.’
Alina imiteerde met haar hand een telefoonhoorn, een imaginaire opbeller na-apend.
‘U rijdt met de bus naar de Nikolskoer Weg. Blijft u aan de kant van de weg en ga tot de volgende inrit rechts.’
Dat is onmogelijk, dacht ik. Ze gaf me exact de routebeschrijving die ik nog maar een paar minuten daarvoor zelf gelopen had.
‘Van daaruit komt u bij een splitsing. Dan verder tot u bij een liggende boomstam komt, blablablabla...’
Absoluut onmogelijk...
‘Dat was ik niet,’ zei ik, naar lucht happend.
Wie behalve ik weet nog meer van deze plaats?
En wie zou met mij en een blinde vrouw zo’n onsmakelijke grap willen uithalen?
Ik stokte en bekeek de vrouw op de bank met vernieuwd wantrouwen. ‘U moet toch hebben gehóórd dat ik het niet was die u heeft gebeld.’
‘Waarom?’
‘Nou ja, omdat u...’
‘Omdat ik blínd ben?’ vroeg ze en ze glimlachte bitter. ‘Van een onderzoeksjournalist had ik werkelijk een wat betere algemene ontwikkeling verwacht.’
Ze schudde met gespeelde teleurstelling haar hoofd. ‘Het is een raar vooroordeel dat álle blinden beter zouden kunnen horen. Zeker, we zijn geconcentreerder, omdat we niet door optische prikkels worden afgeleid, en vaak compenseren onze andere zintuigen het ontbrekende zicht. Maar dat maakt ons niet automatisch tot vleermuizen, en bovendien is het bij iedere blinde weer anders.’
Ze greep de beugel van het tuig van haar hond en stond op. ‘Ik bijvoorbeeld heb alleen maar een goed ruimtelijk gehoor. Ik merk aan de weerkaatsing van mijn stem dat hierbinnen nog net een bierkrat tussen mijn hoofd en het plafond past; en ik weet ook dat ik na ongeveer vier stappen tegen een houten wand bots.’
Klinkt op een of andere manier toch naar een vleermuis, dacht ik, maar ik zei niets.
‘Mijn vermogen om stemmen te herkennen mag geen naam hebben,’ vervolgde ze. ‘Ik heb al een probleem als iemand me op straat alleen met “hallo” of “ik ben het” begroet. Vaak kan ik de stem pas na een langer gesprek bij iemand plaatsen. Dat overkomt me zelfs bij goede vrienden en langdurige patiënten.’
‘Patiënten?’ vroeg ik verbaasd, terwijl ik toekeek hoe Alina aan het langwerpige ding in haar hand trok, dat zich als een telescoopstok ontpopte.
‘Ik ben fysiotherapeute.’
Ze tastte met de blindenstok naar de poten van het tafeltje. ‘Ik herken mensen eerder aan hun lichaam dan aan hun stem.’
Ze trok zacht aan het handvat. ‘Vooruit, TomTom. Naar de uitgang.’
TomTom? dacht ik even en ik was een beetje afgeleid door de morbide humor dat ze een blindengeleidehond naar een navigatiesysteem noemde.
De hond reageerde meteen.
‘Hé, stop. Niet zo snel,’ zei ik, toen Alina een bocht om me heen wilde maken. ‘Ik laat u pas weer gaan als u me vertelt waarom u bent gekomen. Het zou kunnen dat de man die u heeft gebeld...’
...en die zich voor Alexander Zorbach uitgeeft. En die om een of andere reden mijn schuilplaats kent...
‘...dat die man u hierheen heeft gelokt. Maar dat verklaart nog lang niet waarom u erop bent ingegaan.’
En nog wel met uw handicap, dacht ik.
‘Nou, wat had u zich van onze ontmoeting voorgesteld?’
Alina bleef staan en haar antwoord klonk nogal vermoeid, alsof ze het me al duizendmaal had verteld. ‘Ik beschouwde het als mijn plicht hier te komen. Zodat ik mezelf later niet hoef te verwijten dat ik niet alles heb geprobeerd. En omdat ik uw artikelen ken, meneer Zorbach, dacht ik werkelijk dat u had opgebeld omdat u belangstelling had voor mijn verklaring.’
‘Welke verklaring?’
Het licht van de olielamp bereikte haar niet, zodat ik geen gevoelens van haar gezicht kon aflezen. Bovendien wist ik sowieso niet in hoeverre dat bij visueel gehandicapte mensen mogelijk is.
‘Ik was gisteren bij de politie en heb die alles al verteld wat ik wist. Maar die idioten namen me niet serieus. Ik moest mijn verklaring afleggen bij een of andere sukkel die niet eens een eigen bureau had.’
‘Waar ging het dan over?’
Ze zuchtte. ‘Zoals ik al zei, ik ben fysiotherapeute. Normaal gesproken behandel ik alleen vaste klanten. Maar gisteren kwam er een vreemde zonder afspraak in mijn praktijk. Hij klaagde over hevige pijn in de streek rond zijn lendenwervel.’
‘En?’ vroeg ik met toenemend ongeduld.
‘Dus ik begon hem te masseren, maar ik kwam niet ver. Ik moest de behandeling staken.’
‘Waarom?’
Een golf liet de hele boot sidderen. Ik keek door het spijlenvenster naar de kant van het meer, waar het pikdonker was.
‘Om dezelfde reden als waarom wij met elkaar praten. Ik begreep ineens wie die man geweest was.’
‘Wie dan?’ Mijn maag kromp ineen, nog voor ik haar antwoord hoorde.
‘Nou, degene over wie u de laatste tijd zo veel hebt geschreven.’
Ze wachtte even en de kou om me heen nam verder toe.
‘Ik weet bijna zeker dat ik gisteren de ogenverzamelaar heb behandeld.’