57
(NOG 9 UUR EN 17 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)
PHILIPP STOYA (CHEF MOORDZAKEN)
HOHLFORT WAS IN ZIJN ELEMENT. HIJ GRIJNSDE WEER ZIJN ZELFingenomen talkshowgrijns en leek ondanks zijn handicap een intens gelukkig mens te zijn. Gelukkig, omdat hij onervaren politie-agentjes met zijn theorieën over motieven en toedracht vertrouwd kon maken. Stoya vroeg zich af of ook hij op een dag de tijd en de rust zou vinden om ervaringen in zijn carrière in een boek te kunnen uitbuiten. Iedere idioot schreef tegenwoordig een biografie, deelde handtekeningen uit op de Buchmesse en kwam met zijn hoofd voor de camera. Waarom zou het hem ook niet vergund zijn, zijn inkomen en niet op de laatste plaats zijn publieke aanzien iets op te poetsen, zodra hij de rotzooi hier achter zich had gelaten?
‘We kunnen er met zekerheid van uitgaan dat in de vroege jeugd van de moordenaar een sleutelgebeurtenis heeft plaatsgevonden, vermoedelijk een traumatische gebeurtenis. Vaak zijn daders als klein kind gepest, mishandeld of misbruikt.’
‘Natuurlijk, de ogenverzamelaar is het eigenlijke slachtoffer. De standaardsmoes van iedere misdadiger,’ hoonde Scholle. Hij was opgestaan om de verwarming wat lager te zetten. In de raamloze spreekkamer van het kantoor was het bijna onmogelijk de juiste temperatuur in te stellen. In de zomer bezorgde de achteraf ingebouwde airco je rillingen en in de winter kreeg je in de oververhitte kamers hoofdpijn.
‘Het klopt dat bijna iedere dader in moeilijke omstandigheden is opgegroeid, en daarom helpt dit algemene inzicht ons ook niet veel verder.’ Hohlfort greep naar zijn aktetas, die hij naast zijn rolstoel had neergezet, en zette die op zijn schoot. Met een paar snelle grepen had hij hem geopend en een dik dossier tevoorschijn gehaald, dat hij nu opengeslagen voor zich op tafel legde. ‘Maar gelukkig geven deze verminkingen ons belangrijke aanknopingspunten.’
Hij draaide de papieren zo dat Stoya en Scholle de afschuwelijke foto’s van de slachtoffers konden zien.
Alsof ik de kleine lichaampjes en de lege oogkassen ooit zou kunnen vergeten, dacht Stoya geïrriteerd over dit theatrale gebaar van de professor.
‘Aanknopingspunten?’ spoorde hij Hohlfort ongeduldig aan.
‘Iedere dader heeft een doel. Het kan voor een normaal mens niet te begrijpen zijn, maar het is er wel. En in het geval van de ogenverzamelaar is het zelfs heel duidelijk.’
‘Natuurlijk,’ bulderde Scholle, terwijl hij woedend op de geprinte foto’s wees. ‘Het is een sadistische pedofiel. Hij komt klaar als hij kleine kinderen pest.’
‘Mis. Daartegen spreekt het ontbreken van alle soorten sporen van misbruik bij de slachtoffers.’ Hohlfort schudde schoolmeesterachtig zijn hoofd. ‘En een seksueel delict zou ook het verwijderen van het linkeroog niet verklaren, toch?’
De vraag was wel aan Scholle gericht, in wiens richting de professor nu keek, maar Stoya gaf antwoord: ‘Daders die de ogen van hun slachtoffers bedekken, verrichten meestal een symbolische handeling en willen het gebeurde weer terugdraaien. Ze kunnen de aanblik van hun daad niet verdragen en sluiten het slachtoffer, plaatsvervangend voor zichzelf, de ogen.’
‘Maar dan had de ogenverzamelaar allebéí de ogen eruit moeten snijden,’ antwoordde Hohlfort en hij stak de foto omhoog van het eerste slachtoffer, de kleine Karla Strahl, om die de beide rechercheurs te presenteren. Stoya onderdrukte de dringende behoefte zich af te keren en keek in plaats daarvan de oude profiler direct in het solariumbruine gezicht.
‘Dus hij verzamelt trofeeën?’ vroeg Scholle.
Hohlfort vertrok geamuseerd zijn smalle lippen. ‘Trofeeën, aandenkens, beloningen – dat zijn altijd de eerste vermoedens die een profiler in goedkope detectives uit als een slachtoffer een lichaamsdeel mist.’ Hij schudde energiek zijn hoofd. ‘Nee, ik denk dat de naam “ogenverzamelaar” ons op een dwaalspoor heeft gezet. Hij is geen verzamelaar.’
‘Wat dan wel?’
‘Ik zou hem eerder een transformator noemen. De dader creëert een toestand. Hij verandert het wezen van kinderen, transformeert ze tot kuklops.’
‘Ku... wat?’ Scholle was weer gaan zitten, leunde op zijn stoel naar achteren en begon te wiebelen.
‘Misschien kent u het begrip “cyclopen” beter. Die sagewezens, die als opvallendste lichaamskenmerk hebben dat ze maar over één oog beschikken.’
Hohlfort bevochtigde even zijn bovenlip met zijn tong. Stoya moest aan een hagedis denken.
‘Ook al bent u vast en zeker prima op de hoogte van de Griekse mythologie,’ vervolgde de professor met een hautain lachje in Scholles richting, ‘ik veroorloof me toch een klein uitstapje.’
Hij legde de foto van de kleine Karla terug en sloot het dossier.
‘De eerste en waarschijnlijk de beroemdste cyclopen waren de kinderen van Uranos en Gaja, waarbij Gaja, zoals wij allen weten, voor Moeder Aarde staat. Met Uranos, de god van de hemel, verwekte Gaja in totaal drie cyclopen. Maar aan deze kinderen had de vader, Uranos dus, een hekel. Zo’n hekel dat hij...’ Hohlfort wachtte even, zodat de volgende woorden meer gewicht kregen. ‘...de kinderen verstopte!’
‘Waar?’ Stoya had er even aan getwijfeld of ze hun tijd echt nog langer met Hohlforts arrogante opmerkingen moesten verspillen, maar nu had de verlamde professor weer zijn volledige aandacht.
‘Diep in de aarde,’ zei de professor. ‘Hij verstopte de kinderen in de Tartaros. Zo noemden de goden een deel van de onderwereld dat nog achter de Hades ligt.’
Stoya knikte onbewust, wat een instemmend knikje van Hohlfort opriep. ‘Ik zie dat u de parallel herkent.’
‘En wat gebeurde er met de eenogige kinderen?’ wilde Scholle weten, die even met wiebelen was gestopt.
‘Die werden bevrijd, en nog wel door Zeus persoonlijk, de hoogste van alle Griekse goden. De cyclopen waren overigens zo gelukkig met hun redding, dat ze Zeus de bliksem en de donder schonken.’
‘Uw algemene ontwikkeling is werkelijk indrukwekkend, professor, maar...’
‘...leiden uw overwegingen tot een theorie waar we concreet mee kunnen werken?’ voltooide Stoya Scholles zin voordat deze hem vermoedelijk heel wat onbeleefder kon afmaken.
Hohlfort grijnsde zelfingenomen en leek opeens zo vitaal dat het Stoya niet verbaasd zou hebben als de professor uit de rolstoel was gesprongen. ‘Ik wilde zelfs zo ver gaan om te zeggen dat ik meer dan één theorie heb. Ik geef u een zeer, zeer belangrijk aanknopingspunt.’
Hohlfort laste nog een veelbetekenende stilte in, waarin alleen het ruisen van de oude verwarming te horen was. Toen schraapte hij zijn keel en zei op een haast zalvende toon: ‘De ogenverzamelaar kiest kinderen uit die door hun vader worden afgewezen.’
‘Waarom?’ vroegen de beide rechercheurs als uit één mond.
Hohlfort trok een gezicht alsof het beneden zijn waardigheid was iets wat zo duidelijk was uit te spreken. Ten slotte verlaagde hij zich er toch toe: ‘Omdat deze kinderen net als de cyclopen in de Griekse mythologie het product van een verboden relatie zijn.’