73

Image

(NOG 11 UUR EN 51 MINUTEN TOT DE AFLOOP VAN HET ULTIMATUM)

DE EERSTE SNEEUW VIEL ANDERHALF UUR LATER EN DAARMEE iets te vroeg. Als hij een paar minuten langer de tijd genomen had, dan zou mijn Volvo minder opvallende bandensporen op de bosweg achtergelaten hebben. Maar ik betwijfelde of iemand me van hieruit naar Nikolskoe was gevolgd. Het heuvelachtige bosgebied tussen Berlijn en Potsdam was een populaire bestemming. Maar gelukkig niet in de winter, dan bleven zowel de pontaanlegsteiger naar het Pauweneiland alsook de beide restaurants gesloten.

Eerst had ik nog een omweg langs mijn woning gemaakt en een voorraad ravioli in blik en mineraalwater ingeslagen. In mijn ‘tas voor noodgevallen’ die nu in de kofferbak lag, bevonden zich verder extra kleding, mijn vervangende gsm met een niet op mijn naam gestelde prepaidkaart (die ik af en toe nodig had als ik met een informant wilde bellen wiens toestel eventueel door de politie werd bewaakt) en mijn laptop.

Hoe komt mijn portefeuille op de plaats van het misdrijf? Shit, hoe ben ik daar zelf gekomen?

Ik probeerde de vragen waarop ik een antwoord wilde vinden nog zolang op te schorten tot ik mijn schuilplaats had bereikt. Natuurlijk lukte dat niet.

Ik kon ze evenmin negeren als het knipperende antwoordapparaat in mijn flat, waarop Stoya een paar opgewonden boodschappen had achtergelaten. Hij verzocht me nog persoonlijk op het bureau langs te komen. Dat sterkte mijn vermoeden dat er tot nu toe geen arrestatiebevel tegen me was uitgevaardigd.

Een kort telefoontje naar mijn opgewonden hoofdredactrice had ook geen licht in het donker gebracht.

‘Waar zit je, verdorie?’ had Thea Bergdorf me aan de telefoon begroet, nog onbehouwener dan anders.

‘Zeg maar tegen Stoya dat ik langskom als ik weer in Berlijn ben,’ zei ik haar. Voor ze me antwoordde kon ik horen dat ze de glazen deur naar de redactie sloot, zodat ze onbekommerd tegen me kon schreeuwen.

‘Je gaat nu onmiddellijk terug naar de redactie, vriendje. Hier gaat het niet alleen om jouw bestaan, maar om de reputatie van deze krant. Weet je wel wat de mensen zullen denken als ze ook maar de scheet van een verdenking ruiken dat er een verband bestaat tussen onze sterreporter en de ogenverzamelaar?’

Geen wonder dat zijn reportages zo goed uitgezocht waren. Hij heeft immers zelf voor de feiten gezorgd.

Natuurlijk wist ik dat. Daarom was het zo belangrijk dat ik me niet onvoorbereid in het hol van de leeuw begaf. Ik wist uit eigen ervaring wat er zou gebeuren als de politie zich eerst op een verdachte concentreerde. Nog wel op een voormalige politieman wiens gewelddadigheid vaststond. De media, en de krant die me later aanstelde voorop, hadden me als een held binnengehaald. Dat had ik destijds even onverdraaglijk gevonden als de talloze verhoren door de onderzoekscommissie en de officier van justitie.

Ik parkeerde mijn auto een paar meter achter de Moorlakeweg bij een bordje dat het terrein als waterbeschermingsgebied bestempelde en stapte uit.

Mijn moeder had het pad, dat tien passen ten oosten van het bord begon, bij toeval ontdekt. Ze had bij de Nikolskoer Kerk willen gaan wandelen, maar onderweg was ze misselijk geworden en ze moest onmiddellijk stoppen. Terwijl de druk onder haar schedel minder werd, bekeek ze de plek waar ze had overgegeven nauwkeuriger. En daarbij ontdekte ze de kleine, vergeten bosweg, nauwelijks breder dan de kleinste auto, waarvan de loop op geen enkele kaart was aangegeven en waarvan de toerit door een dwarsliggende grote boomstam was versperd.

Er bestaan in Berlijn veel prachtige plekken aan het water. Plekken waar je vergeet dat je je in een miljoenenstad bevindt, bijvoorbeeld als je aan de oever zit en je blik over het meer naar het Pauweneiland laat dwalen. Het probleem is alleen dat die plaatsen nooit zijn afgescheiden. Hoe mooier het aan het water is, des te bekender is het bij dagjesmensen. Toen mijn moeder die dag van de weg naar een klein, bijna ongerept gedeelte van de oever werd geleid, wist ze dat ze een unieke plek had gevonden, een verborgen oase midden in de grote stad. Misschien was ook alleen maar het feit dat haar hoofdpijn hier op slag minder werd de reden dat ze deze wijkplaats voor zichzelf wilde bewaren en niemand behalve mij erover vertelde. Toen wisten we nog niet dat het geen migraine was waaraan ze leed, maar polycythemie, een ongeneeslijke bloedziekte die het bloed verdikte en haar aderen verstopte.

Toen ze me er voor het eerst mee naartoe nam, stelde ik vast dat de stam zich met een beetje moeite weg liet rollen. Veel lastiger waren de wilde braamstruiken die vanaf de zijkant woekerden en de doornen waarvoor je moest oppassen.

Nu, zoveel jaar later, keerde ik me om naar mijn auto, waarvan de koplampen nog brandden, zodat ik in het invallende donker nog iets kon zien. Vele duizenden sneeuwvlokken wervelden in de matgele lichtkegels, wat het geheel een sprookjesachtige aanblik gaf. De koplampen begonnen te flikkeren en die onrust ging op mij over. Ik keek onderzoekend om me heen.

Behalve een wild zwijn, dat op twintig meter afstand met zijn snuit door het onderhout rommelde, leek er geen ander levend wezen te zijn. Zelfs het alomtegenwoordige lawaai van de stad was verdwenen, alsof iemand het geluidspoor met de verkeersgeluiden gewoon had uitgeschakeld.

Eén, twee, drie.

Ik zette me schrap tegen de vochtige stam, die met een smakkend geluid van de grond loskwam en zich zonder problemen aan de kant liet schuiven.

Nadat ik me ervan had verzekerd dat nog steeds niemand me zag, ging ik weer in mijn Volvo zitten en reed stapvoets het bos in. De doorntakken van de braamstruiken krasten met het geluid van nagels op een schoolbord in de lak van mijn auto. Sneeuw maakte zich los uit een boomkroon en viel in dikke klodders op mijn voorruit. Ik zette de ruitenwissers aan. Na een paar meter stapte ik weer uit om mijn sporen te wissen. Ik rolde de boomstam terug in zijn positie, duwde de takken van de struiken weer naar voren en was ervan overtuigd dat iedereen de geheime inrit over het hoofd zou zien, te meer daar er geen reden was om op deze plaats te gaan kijken. Volgens de wegwijzers waren de uitgezette wandelroutes, de kerk, het restaurant en de begraafplaats nog ruim een kilometer hier vandaan. Hier waren geen vrijetijdsvoorzieningen, nog niet eens een parkeerplaats. Als hier iemand stopte, dan was het puur toevallig, zoals destijds mijn moeder.

Terug in de auto reed ik langzaam verder. Na een smalle bocht naar links zette ik de auto aan de kant. Ik stapte uit en maakte met een Zwitsers zakmes de nummerplaten los. Daarmee zag mijn afgeragde Volvo eruit als een uitgerangeerd wrak, dat een milieuzondaar daar nonchalant in de natuur had laten staan. De boswachter zou vast en zeker de autoriteiten op de hoogte stellen, maar bij dit rotweer liet die zich hier evenmin zien als bosarbeiders. Bovendien was ik niet van plan te overwinteren. Het enige wat ik nodig had, waren hooguit twee dagen rust.

Ik legde de nummerplaten in de kofferbak, pakte mijn laptop- en sporttas en volgde het steeds smaller wordende pad. Het liep enigszins schuin in smalle bochten naar beneden en ik moest oppassen dat mijn laarzen het houvast op de grond niet verloren. Vooral de met ijs bedekte boomwortels, die het pad aan het einde een trapachtige structuur gaven, waren levensgevaarlijk. Gelukkig had ik aan een zaklantaarn gedacht en ik kon zowel de struikelstenen als de natte dennentakken zien voordat die in mijn gezicht zwiepten. De weg leek me langer dan bij mijn laatste bezoek; dat kwam waarschijnlijk door de zware bagage die ik over mijn schouder droeg. Want toen ik op mijn klokje keek, stond dat pas op 18.42 uur. Ik had dus maar een paar minuten voor mijn klimpartij naar het water nodig gehad.

Hier is het.

Telkens wanneer ik hier beneden bij de oever aankwam, merkte ik hoeveel psychische ballast ik met me meesleepte.

Mijn schuilplaats.

De plaats waar het me was gelukt de tragedie zo ver achter me te laten dat ik tegenwoordig weer een enigszins normaal leven kon leiden. Zelfs bij min twee graden en dichte sneeuw voelde ik me onmiddellijk geborgen.

Nicci zou vast en zeker magische krachten of heidense energievelden voor mijn plotselinge welbevinden verantwoordelijk hebben gesteld. Maar voor mij was er een veel banalere verklaring: hier, in deze verborgen burcht, was me nog nooit iets ergs overkomen. Integendeel. Hier had ik de mooiste uren van mijn leven doorgebracht, alleen met mezelf, zonder wie dan ook rekenschap te hoeven afleggen.

Daarom kwam ik telkens weer hierheen als ik het gevoel had dat mijn leven uit mijn handen gleed. Nog toen ik bij de politie werkte, had ik het waanzinnige plan werkelijkheid laten worden en een oude woonboot gekocht om die hier voor anker te laten gaan.

De straal van mijn zaklantaarn ving de kleine, rechthoekige boot een paar passen voor me.

Hij lag in een smalle zijarm van een nog smallere bocht, dik overwoekerd door een aantal wilgen, die met hun bladerdaken een soort natuurlijke carport vormden, niet te zien vanaf het water.

‘Ik ben er weer,’ zei ik en ik zette de tassen neer. Een oud ritueel, dat ik had overgenomen van mijn moeder. Vroeger, toen ze nog zo sterk was dat ze me kon vergezellen, had ze altijd met deze woorden de oever genaderd.

Ik ben er weer.

Ik had de begroeting slechts gefluisterd, maar mijn stem galmde meters over het water. Binnenkort zou het bevroren zijn, en dan was het nog onwaarschijnlijker dat iemand hier terechtkwam.

Hier naar deze plek, die ik met niemand deel. Mijn toevluchtsoord, waarvan niemand weet waar het is, zelfs mijn gezin niet.

Natuurlijk was het hoogst banaal dat ik als volwassen man de gedachte aan een geheime schuilplaats nog steeds romantisch vond. Als kind had ik met kussens en dekens holletjes onder mijn bed gebouwd en me voorgesteld dat ik de enige mens op de wereld was. In die tijd droomde ik van eenzame eilanden, van zelf getimmerde boomhutten boven in de toppen van de hoogste bomen. Vermoedelijk herinnerde deze bocht me aan al die schuilplekken die ik destijds slechts in mijn fantasie bewoonde. En als ik heel eerlijk was, dan had de geheimzinnigheid rond deze plaats zich inmiddels verzelfstandigd.

Lange tijd had ik het pijnlijk gevonden tegenover mijn vrienden toe te geven dat ik het weekend liever alleen in de natuur doorbracht dan me bij hun spreekkoren in het supportersvak van het Olympisch Stadion aan te sluiten. Later vond ik het gewoon een geruststellende gedachte dat ik over een geheime plaats beschikte waar ik ook niet gezocht zou worden als ik zonder excuus van het werk weg zou blijven. De eerste keer dat ik de dringende behoefte voelde mijn geheim met iemand te delen was toen ik Nicci had leren kennen, in de eerste fase van verliefdheid, waarin je je partner zelfs nog mist als je met hem of haar slaapt. Ik beloofde haar een romantisch uitstapje waarbij ik haar geblinddoekt naar ‘mijn kot’ wilde brengen, waar haar eerste blik op de door fakkels verlichte woonboot zou vallen.

Maar van dat plan kwam niets terecht. Mijn Volkswagen Kever gaf halverwege de geest en bleef midden op de kruising staan. Zomaar, zonder reden, zoals de man van de wegenwacht me later schouderophalend bevestigde. Hij kon geen oorzaak vinden en dat rotding, dat me nooit eerder in de steek had gelaten, startte meteen toen hij het contactsleuteltje omdraaide. Noem me een idioot. Noem me een esotericus. En misschien zijn Nicci’s rare ideeën in werkelijkheid toch niet zo gek als ik altijd beweer. In elk geval zag ik dat als een teken.

Het hoeft niet. Ik hoef niemand hier mee naartoe te nemen.

Ik zoog de koude lucht in en liet de lichtbundel van de zaklantaarn over het gevlekte hout van de voorkant dwalen.

De boot was al een eeuwigheid niet onderhouden en ik vreesde dat het een hele tijd zou duren voor ik de generator op gang kreeg. In het ergste geval moest ik me met kaarsen en een campinggasstelletje tevredenstellen. Wat de warmte betrof, kon ik vertrouwen op de oude houtkachel in de huiskamer van de woonboot en het gesloten toiletsysteem werkte ook zonder stroom.

Ik wilde juist weer naar mijn zakken grijpen, toen mijn gemijmer ineens werd verstoord. Het gevoel van rust en tevredenheid was plotseling verdwenen. Dat had ik hier nog nooit meegemaakt. Ik naderde mijn woonboot met gespannen zenuwen. De zenuwen sloegen om in angst en die nam met iedere stap naar de oever toe. Eerst hield ik mijn angst voor irrationeel, omdat ik niet kon verklaren waar die vandaan kwam, maar toen zag ik het.

Het gloeien.

De reden waarom ik plotseling wilde vluchten. Weg van mijn schuilplaats. Van deze plaats die niemand kent.

Niemand behalve degene die in de woonboot juist een sigaret had opgestoken.

De ogenverzamelaar
cover.xml
halftitle.xhtml
title.xhtml
copyright.xhtml
dedication.xhtml
frontmatter.xhtml
frontmatter01.xhtml
frontmatter02.xhtml
chapter01.xhtml
chapter02.xhtml
chapter03.xhtml
chapter04.xhtml
chapter05.xhtml
chapter06.xhtml
chapter07.xhtml
chapter08.xhtml
chapter09.xhtml
chapter10.xhtml
chapter11.xhtml
chapter12.xhtml
chapter13.xhtml
chapter14.xhtml
chapter15.xhtml
chapter16.xhtml
chapter17.xhtml
chapter18.xhtml
chapter19.xhtml
chapter20.xhtml
chapter21.xhtml
chapter22.xhtml
chapter23.xhtml
chapter24.xhtml
chapter25.xhtml
chapter26.xhtml
chapter27.xhtml
chapter28.xhtml
chapter29.xhtml
chapter30.xhtml
chapter31.xhtml
chapter32.xhtml
chapter33.xhtml
chapter34.xhtml
chapter35.xhtml
chapter36.xhtml
chapter37.xhtml
chapter38.xhtml
chapter39.xhtml
chapter40.xhtml
chapter41.xhtml
part01.xhtml
chapter42.xhtml
chapter43.xhtml
chapter44.xhtml
chapter45.xhtml
chapter46.xhtml
chapter47.xhtml
chapter48.xhtml
chapter49.xhtml
chapter50.xhtml
chapter51.xhtml
chapter52.xhtml
chapter53.xhtml
chapter54.xhtml
chapter55.xhtml
chapter56.xhtml
chapter57.xhtml
chapter58.xhtml
chapter59.xhtml
chapter60.xhtml
chapter61.xhtml
part02.xhtml
chapter62.xhtml
chapter63.xhtml
chapter64.xhtml
chapter65.xhtml
chapter66.xhtml
chapter67.xhtml
chapter68.xhtml
chapter69.xhtml
chapter70.xhtml
chapter71.xhtml
chapter72.xhtml
chapter73.xhtml
chapter74.xhtml
chapter75.xhtml
chapter76.xhtml
chapter77.xhtml
chapter78.xhtml
chapter79.xhtml
chapter80.xhtml
chapter81.xhtml
chapter82.xhtml
chapter83.xhtml
part03.xhtml
backmatter01.xhtml
backmatter02.xhtml
backmatter03.xhtml