5

 

 

De avonturen van Don Quichot zijn dus in de eerste plaats de avonturen van een lezer die een held wil worden. En welke lezer van avonturenromans zou dat eigenlijk niet willen? Wie droomde er in zijn jeugd niet van Winnetou of Arendsoog te zijn, en wie was ze niet, als hij hun avonturen las?

 

Met dit door en door dubbelzinnige en ironische uitgangspunt creëert Cervantes een reeks doortrapte avonturen, die even dwaas als diepzinnig zijn. Want het eigenlijke avontuur in alle avonturen van de dolende ridder blijkt het avontuur van de interpretatie te zijn.

 

Verzadigd van literaire avonturen gaat Don Quichot op zoek naar avontuur, en hij vindt ook wat hij zoekt, want hij creëert zijn avonturen zelf. In zijn onstuitbare dadendrang interpreteert hij de wereld zo dat zij hem volop gelegenheid biedt tot de heldendaden waarvan hij droomt. Dat die allemaal nogal catastrofaal en komisch uitpakken deert hem niet. Hoofdzaak is, wat hem betreft, dat hij zich kan manifesteren als de dolende ridder die hij zijn wil.

 

Ook in dat opzicht is Don Quichot een heel nieuw type held: een held die zijn avonturen zelf uitlokt. Hij provoceert de feiten met zijn interpretaties, waardoor herbergiers veranderen in kasteelheren, onschuldige burgers in vervaarlijke schurken en schurken op hun beurt in onschuldige gevangenen die bevrijd moeten worden. Zo schept hij zijn eigen werkelijkheid.

 

Maar een held heeft getuigen nodig: wat zijn de daden van een held als ze niet geboekstaafd worden? Alle legendarische ridders waarover hij gelezen heeft moeten wel voortdurend omringd geweest zijn door ijverig noterende chroniqueurs... En zo is het ook, want zelfs deze overwegingen van onze held heeft de auteur voor het nageslacht vastgelegd. De wereld is voor Don Quichot als het ware een boek dat hij leest en schrijft tegelijk. Maar hij schrijft het met daden - de woorden moet hij overlaten aan zijn schepper, die daarmee op zijn beurt een spiegel schept waarin de verhouding tussen feit en fictie zelf in beeld komt.

 

Deze opzet verstrikt de lezer in problemen die verdacht veel lijken op die van de held zelf: iedere lezer wordt op zijn beurt een Don Quichot, die zich met overgave in de meest dwaze avonturen stort. Hij verliest zich in de zotte hersenspinsels die de auteur hem opdist en laat zich, lachend om deze zeventiende-eeuwse uitvoering van de Dikke & de Dunne, steeds dieper in het ironisch labyrint lokken. Dit boek lezen betekent verdwalen in een wereld waarvan de ‘werkelijkheid’ steeds twijfelachtiger wordt, en waarin de lezer zelf ongemerkt verandert in een dolende ridder die het moet afleggen tegen de bedrieglijke complexiteit van de Ridder van de Droevige Figuur.

 

 

Don Quichot blinkt namelijk niet alleen uit in daadkracht, hij blijkt ook te beschikken over een grote welsprekendheid en intelligentie. En gelukkig blijft er tussen alle avontuurlijke bedrijven door nog regelmatig genoeg tijd over voor een goed gesprek. In de geestige discussies tussen de dolende ridder en zijn schildknaap, die de eigenlijke ruggengraat van het boek vormen, wordt gaandeweg duidelijk dat Don Quichot lang niet zo gek is als hij lijkt. En dat maakt hem alleen maar ongrijpbaarder.

 

Zo blijkt dat hij, als het nodig is, heel goed in staat is zijn eigen waan te relativeren - maar tegelijkertijd dient zo’n relativering altijd ter verdediging ervan.

 

Een aardig voorbeeld daarvan is het geval van de ‘helm van Mambrino’. Deze trofee heeft Don Quichot buitgemaakt op een passerende barbier. Sancho Panza probeert hem ervan te overtuigen dat wat hij aanziet voor deze legendarische helm niets anders is dan het scheerbekken van een onschuldige barbier. ‘Luister eens goed, Sancho,’ zegt zijn meester dan, ‘Ik zweer je bij Hem bij wie jij zoëven gezworen hebt dat jij het stomste stel hersens hebt dat ooit enig schildknaap ter wereld had of hebben zal. Hoe is het mogelijk dat jij, die al zo lang met mij rondtrekt, nog nooit gemerkt hebt dat alles wat met dolende ridders te maken heeft hersenschim, dwaasheid en waanzin lijkt en in tegenspraak is met de werkelijkheid? Maar eigenlijk is dat niet zo, er zwerft evenwel altijd een zwerm tovenaars om ons heen die alles wat wij waarnemen verdraaien en veranderen en naar hun hand zetten, al naar het hun lust ons te helpen of te gronde te richten. En zodoende schijnt wat jou het scheerbekken van een barbier lijkt, mij de helm van Mambrino en aan een ander kan het weer iets anders schijnen.’

 

Maar vervolgens verkeert hij deze relativering van gezichtspunten weer listig in zijn eigen gelijk: ‘Het was wel een bijzondere voorzienigheid van de wijze man die mij terzijde staat om ervoor te zorgen dat wat wis en waarachtig de helm van Mambrino is, voor ieders ogen een scheerbekken schijnt, want waar het een voorwerp van zo hoge waarde geldt zou mij anders heel de wereld achtervolgen om het mij te ontnemen; zien zij echter dat het slechts een barbiersbekken is, dan zullen zij zich geen moeite geven om het in handen te krijgen.’

 

Ook de geliefde Dulcinea geeft aanleiding tot verrassende bekentenissen van Don Quichot. Wanneer Sancho Panza tot zijn verbazing moet concluderen dat de aanbeden jonkvrouwe eigenlijk een doodgewone boerenmeid is, vertelt Don Quichot hem ter rechtvaardiging het verhaaltje van een rijke jonge weduwe die verliefd was op een simpele lekenbroeder. Als de overste haar daarom kapittelt en zich erover verbaast dat zij genoegen neemt met zo’n onnozele domme vent, terwijl ze maar te kiezen heeft uit doctoren en theologen, antwoordt zij dat hij de plank helemaal misslaat: ‘...want hoe dom u hem ook moogt vinden, in de zaken waar ik hem voor nodig heb weet hij evenveel van de filosofie als Aristoteles; en misschien wel meer.’

 

‘Om kort te gaan,’ voegt Don Quichot eraan toe, ‘ik verbeeld mij nu eenmaal dat al wat ik zeg zo is als ik het zeg, en niet anders, en ik zie haar in mijn verbeelding zoals ik wens dat ze is, zowel in schoonheid als in stand (...) Laat ieder daarover vrij denken zoals hij wil; want al zal ik hierom worden gelaakt door de bekrompenen, de gestrengen van oordeel zullen mij niets verwijten.’ Zo maakt hij van zijn waan een bewuste, vrije keuze en wordt zijn interpretatie van de feiten een creatieve daad: hij herschept de wereld naar zijn ridderlijke fantasie.

 

In het geval van Dulcinea blijkt er van feiten zelfs helemaal geen sprake te zijn. Wanneer ze in deel II naar El Toboso trekken om Dulcinea verlof te vragen voor een nieuwe reeks heldendaden, weet noch de ridder noch zijn schildknaap waar hij haar zoeken moet.

 

Sancho Panza, die hem eerder (onder druk van de pastoor) had voorgelogen haar een brief te hebben gebracht, raakt nu in een lastig parket als hij de opdracht krijgt haar te gaan opzoeken. Hij neemt zijn toevlucht tot een list: aangezien zijn meester er moeiteloos in slaagt om windmolens voor reuzen, en een herberg voor een kasteel aan te zien, moet het niet al te moeilijk zijn, redeneert hij, om hem te doen geloven dat de eerste de beste boerenmeid Dulcinea is. Temeer omdat hij al heeft toegegeven dat ze dat best kan zijn. Dus presenteert hij een willekeurige boerendochter die toevallig de weg af komt rijden aan Don Quichot als Dulcinea, waarbij hij zich uitput om haar voornaamheid en schoonheid te beschrijven in de trant van zijn meester.

 

Don Quichot staat perplex: hij ziet alleen maar een lelijke boerenmeid op een ezeltje. Even lijkt het erop dat Sancho’s list een lelijke misrekening is, maar dan zorgt de vindingrijkheid van de dolende ridder zelf voor redding: als dit Dulcinea is, dan moet ze door kwaadaardige tovenaars betoverd zijn in een lelijk boerenmeisje - om hem in zijn ziel te treffen.

 

Hij proclameert dus weliswaar zijn vrijheid om in een willekeurig boerenmeisje zijn aanbeden jonkvrouw te zien, maar die ziet hij dan ook alleen maar wanneer hij dat wil, niet wanneer Sancho daarmee zijn voordeel denkt te doen. Dat Sancho’s list toch slaagt is te danken aan het gemak waarmee Don Quichot de tegenspraak tussen Sancho’s lyrische beschrijving en zijn eigen waarneming weet te verklaren: het filosofisch inzicht dat de dingen niet zijn wat ze schijnen te zijn komt hem goed van pas...

 

Overigens zal deze list Sancho later nog lelijk opbreken. Wanneer Don Quichot vertelt dat hij de betoverde Dulcinea nogmaals heeft gezien in de grot van Montesinos - waar alles en iedereen betoverd is - heeft zijn schildknaap nog een flinke binnenpret. Maar als later ook de hertog en de hertogin voorwenden dat zij onvoorwaardelijk geloven in de betovering van Dulcinea, en zelfs haar verschijning ensceneren, begint hij het zelf ook te geloven. Zo wordt hij het slachtoffer van zijn eigen grap, omdat de voorwaarde voor haar ‘onttovering’ blijkt te zijn dat hij zich 3300 geselslagen zal toedienen. Verontwaardigd, maar tevergeefs, vraagt hij zich af wat zijn billen te maken hebben met de betovering van Dulcinea: onder zware druk van de omstanders neemt hij de penitentie op zich (die hij vervolgens, tot verdriet van Don Quichot, eindeloos weet uit te stellen).

 

 

Met dat argument van de ‘betovering’ maakt Don Quichot keer op keer het onmogelijke mogelijk, en zijn waanwereld sluitend. Hij gelooft niet in wat zijn ogen zien, maar in zijn ideeën over wat hij ziet. Hij ziet wat hij wil geloven. Alles wat niet past in zijn interpretatie van de feiten, alles wat anders blijkt te zijn dan hij verwacht, is betoverd - en daarmee ingelijfd in de logica van zijn ridderlijke waan.

 

Deze dolgedraaide Plato is verblind door de zon van zijn ideeën. Je zou ook kunnen zeggen dat hij alle symptomen van een paranoïcus vertoont: als de werkelijkheid flagrant in tegenspraak is met de eigen interpretatie, dan is er boos opzet in het spel, een complot van kwaadaardige tovenaars, waardoor men zich vooral niet moet laten misleiden. Want ‘in werkelijkheid’ is alles immers anders dan het schijnt te zijn. De werkelijkheid is betoverd. En wat wil dat anders zeggen dan: ondergeschikt gemaakt aan een Idee, of beter: een ideologie?

 

Geen ideologiekritiek kan doeltreffender zijn dan die van Cervantes, die laat zien hoe die ‘betovering’ van de werkelijkheid in zijn werk gaat. Want de enige die werkelijk ‘betoverd’ is, is de dolende ridder zelf: betoverd door zijn lectuur projecteert hij zijn betovering op de wereld. Dat is geen onbekend verschijnsel, en waar zo’n waan collectieve en autoritaire vormen aanneemt kan dat leiden tot absurde ‘betoveringen’ van de maatschappelijke werkelijkheid. Het is geen toeval dat het ook in zulke gevallen romanschrijvers zijn geweest - experts immers in de betoveringen van de fictie - die dat schitterend hebben laten zien: men leze Boelgakov, Terts of Vojnovitsj.

 

De enige echte tovenaar bij dit alles is uiteraard Cervantes - de schrijver. Met zijn betoverde hidalgo betovert hij de lezer, en hij weet deze twee betoveringen schitterend tegen elkaar uit te spelen: die van zijn held door de ridderromans, en die van de lezer door zijn verhaal - een verhaal waarin de ridderroman op een onvergetelijke manier wordt opgevreten door een schelmenroman.
De Jacht Op Proteus
titlepage.xhtml
proteus(800x600)_split_0.htm
proteus(800x600)_split_1.htm
proteus(800x600)_split_2.htm
proteus(800x600)_split_3.htm
proteus(800x600)_split_4.htm
proteus(800x600)_split_5.htm
proteus(800x600)_split_6.htm
proteus(800x600)_split_7.htm
proteus(800x600)_split_8.htm
proteus(800x600)_split_9.htm
proteus(800x600)_split_10.htm
proteus(800x600)_split_11.htm
proteus(800x600)_split_12.htm
proteus(800x600)_split_13.htm
proteus(800x600)_split_14.htm
proteus(800x600)_split_15.htm
proteus(800x600)_split_16.htm
proteus(800x600)_split_17.htm
proteus(800x600)_split_18.htm
proteus(800x600)_split_19.htm
proteus(800x600)_split_20.htm
proteus(800x600)_split_21.htm
proteus(800x600)_split_22.htm
proteus(800x600)_split_23.htm
proteus(800x600)_split_24.htm
proteus(800x600)_split_25.htm
proteus(800x600)_split_26.htm
proteus(800x600)_split_27.htm
proteus(800x600)_split_28.htm
proteus(800x600)_split_29.htm
proteus(800x600)_split_30.htm
proteus(800x600)_split_31.htm
proteus(800x600)_split_32.htm
proteus(800x600)_split_33.htm
proteus(800x600)_split_34.htm
proteus(800x600)_split_35.htm
proteus(800x600)_split_36.htm
proteus(800x600)_split_37.htm
proteus(800x600)_split_38.htm
proteus(800x600)_split_39.htm
proteus(800x600)_split_40.htm
proteus(800x600)_split_41.htm
proteus(800x600)_split_42.htm
proteus(800x600)_split_43.htm
proteus(800x600)_split_44.htm
proteus(800x600)_split_45.htm
proteus(800x600)_split_46.htm
proteus(800x600)_split_47.htm
proteus(800x600)_split_48.htm
proteus(800x600)_split_49.htm
proteus(800x600)_split_50.htm
proteus(800x600)_split_51.htm
proteus(800x600)_split_52.htm
proteus(800x600)_split_53.htm
proteus(800x600)_split_54.htm
proteus(800x600)_split_55.htm
proteus(800x600)_split_56.htm
proteus(800x600)_split_57.htm
proteus(800x600)_split_58.htm
proteus(800x600)_split_59.htm
proteus(800x600)_split_60.htm
proteus(800x600)_split_61.htm
proteus(800x600)_split_62.htm
proteus(800x600)_split_63.htm