3

 

 

De integratie van het filosofisch essay ‘Zerfall der Werte’ in de roman is door velen, te beginnen met Brochs uitgever, bekritiseerd. Toch is deze verhandeling ook bewierookt als een intellectuele prestatie van formaat, en juist als het meest omstreden element in Die Schlafwandler heeft het zich een zekere faam verworven.

 

Uit literair-esthetisch oogpunt is de kritiek op het opnemen van het essay zeker niet ongegrond. Het begint als een goed te volgen en zeer leesbaar exposé dat qua toon en stijl niet al te zeer uit de toon valt in de roman. Maar naarmate het betoog vordert, vergt het steeds meer inspanning van de lezer en ervaart men de theoretische uiteenzettingen meer en meer als een inbreuk op de spanning die in de verhalende delen wordt opgebouwd, ook al omdat de theoretische hoofdstukken steeds langer worden. De combinatie van dit veeleisend filosofisch betoog met een toch ijzersterk verhaal lijkt inderdaad niet zo gelukkig.

 

En toch: zonder dit essay zou Huguenau, zou de cyclus als geheel niet de allure hebben gehad die ze onbetwistbaar bezit. Milan Kundera mag dan gelijk hebben wanneer hij constateert dat Broch niet de elliptische techniek heeft gevonden die bij deze opzet nodig was geweest, die romantechnische tekortkoming heeft wel een essay opgeleverd van een zeldzaam kaliber. Dat de filosoof Broch in dit opzicht geen concessies kon doen aan de romancier zal te maken hebben met zijn opvatting dat de ethische drijfveer altijd boven de esthetische gesteld moet worden. ‘Der Künstler aber hat gut, nicht schön zu arbeiten,’ zegt hij in ‘Das Weltbild des Romans’. Waar het esthetisch effect vooropstaat is het resultaat volgens hem kitsch.

 

Wie zich de inspanningen getroost die Broch van zijn lezer vraagt, krijgt inderdaad de ‘heroische Gegenwert’ die de schrijver zich verplicht voelde te leveren. Ook wanneer je Brochs visie niet kunt delen - en er lijkt zeker het nodige op af te dingen - kom je toch onder de indruk van zijn erudiete argumentaties en van de manier waarop hij een immanente logica in de Europese geschiedenis weet zichtbaar te maken. Maar bovendien, en dat wordt in de bovengenoemde kritiek meestal over het hoofd gezien, vervult dit essay een literaire functie: het verschaft de apotheose van het Kurtrierse verhaal een brede historische en filosofische achtergrond. Wanneer aan het slot van de roman een min of meer revolutionaire situatie ontstaat door het opblazen van het munitiedepot, de bevrijding van de gevangenen en het in brand steken van het raadhuis, dan vormen deze apocalyptische taferelen niet alleen de weergave van het ineenstorten van het Wilhelminische keizerrijk aan het eind van de Eerste Wereldoorlog, maar krijgen ze tegelijk de beklemmende allure van een ondergang van de hele christelijke beschaving. En ik denk dat dit effect nooit in die mate bereikt zou zijn zonder de uitvoerige cultuurhistorische en geschiedfilosofische exposés over het verval van de waarden.

 

 

Uitgangspunt van het feuilleton-essay is de tijd van de Eerste Wereldoorlog, een tijd vol bloedig en zinloos geweld die de vraag oproept of er nog wel waarden kunnen bestaan in deze wereld, die gekenmerkt wordt door een massaal sterven.

 

Dan volgen drie hoofdstukjes over architectuur en het begrip stijl. Broch ziet het verdwijnen van het ornament in de moderne architectuur als een veelzeggend symptoom waarin de tijdgeest zich uitdrukt. Hij stelt de vraag of het stijlbegrip, ontleend aan architectuur en beeldende kunst, niet van toepassing is op alle uitingen van een tijdperk: uit zich diezelfde stijl niet ook in alle denken en handelen van mensen?

 

Nadat hij deze vraag bevestigend heeft beantwoord, gaat hij in op het stijlaspect in het denken, en op de wetten die daaraan ten grondslag liggen. Deze wetten noemt hij logische wetten. Maar is de logica niet een puur formele en onveranderlijke discipline, door alle tijden heen dezelfde? Zeker, betoogt Broch, maar zelfs die puur formele logica is in laatste instantie gefundeerd in inhoudelijke, metafysische axioma’s en wanneer deze axioma’s zich wijzigen zal ook de stijl van het denken veranderen.

 

Zulke axioma’s blijken (afgezien van de formeel-logische) uiteindelijk van religieuze en kosmologische aard. Broch toont aan dat de formele bewijsketens langer worden naarmate het aantal axioma’s afneemt. En Ockhams scheermes deed zijn werk blijkbaar al lang voordat het zijn naam kreeg, want in de loop van de beschavingsgeschiedenis neemt het aantal axioma’s inderdaad steeds verder af: van de primitieve natuurreligies via het polytheïsme tot in de monotheïstische religies, waarin nog slechts één allesbeheersend axioma overblijft: dat van de ene God die alles geschapen heeft en alles regeert. In het systeem van Thomas van Aquino culmineert deze ontwikkeling dan in een gesloten, allesomvattend wereldbeeld, met één centrale waarde: die van het christelijk geloof.

 

Renaissance en reformatie veroorzaken in dit gecentraliseerde waardesysteem de fatale breuk en vanaf dat moment zet volgens Broch het proces van het waardeverval in. Als de laatste stap die na de monotheïstische conceptie van de wereld nog mogelijk is, beschrijft hij een stap die rechtstreeks samenhangt met de kosmologische omwenteling van Copernicus, Kepler en Galilei, en die neerkomt op een radicale abstrahering. De God van de Middeleeuwen was nog een antropomorfe, en in die zin aardse en ‘eindige’ God. Maar met de stap in de oneindigheid wordt ook de stap in de abstractie gezet, een stap die moet leiden tot een onvoorstelbare, onkenbare, onmenselijke God.

 

Dat beschouwt hij als het begin van een ontbindingsproces. De ene, centrale waarde valt uiteen: alle lijnen die tot dusver convergeerden in de ene God worden nu tot in het oneindige verlengd en gaan parallel lopen, naast elkaar, zonder verband. De logica die dit proces beheerst is er een van ontbinding en verzelfstandiging: de ene waarde valt uiteen in allerlei deelwaarden die een autonome betekenis krijgen.

 

Na het uiteenvallen van de christelijke beschaving in een katholiek en een protestants deel zet dit proces zich voort in alle sectoren van de samenleving. Er ontstaan naast elkaar allerlei autonome ‘waardegebieden’. En omdat waarden vooral ontstaan en gerealiseerd worden in het handelen - in de daad, die sedert de Renaissance steeds meer aan betekenis wint ten koste van het woord - ontwikkelt iedere beroepsgroep ten slotte haar eigen waardestelsel. Bij gebrek aan één bindende, centrale waarde wordt op die manier de immanente logica van het waardescheppend handelen letterlijk ‘ontketend’. Dat wil zeggen: ontbonden in een reeks parallel lopende processen, die hun eigen dynamiek ontwikkelen en door niets meer geremd worden.

 

Dit leidt op ieder deelgebied tot een verabsolutering van de eigen waarde: ‘zaken zijn zaken’ geldt in de handel, waar alles aan de winstcijfers ondergeschikt wordt gemaakt; het militaire denken ontaardt in de totale vernietiging, en in de kunst geldt ‘l’art pour l’art’... Al die deelwaarden willen zich gelijkelijk doen gelden in de samenleving, en zolang ze elkaar in balans houden gaat alles nog goed. Maar zodra een van deze deelwaarden de overhand krijgt, zoals de militaire in een oorlogssituatie, vernietigt ze alle andere waarden.

 

Dit is, in grote lijnen, Brochs theorie van het waardeverval, die in hoofdstuk 73 nog een merkwaardige kennistheoretische onderbouwing krijgt met een filosofisch principe van eigen vinding. Hij maakt daarvoor gebruik van het begrip ‘Setzung’, dat in het Duitse idealisme een centrale rol speelde. Geschiedschrijving is volgens Broch alleen mogelijk door de wereld op te vatten als een ‘Setzung von Setzungen’. Dat wil zeggen: door in alles wat is en in al wat gebeurt ‘waardesubjecten’ te veronderstellen, die dat op hun beurt ook weer doen, et cetera.

 

Dit kennistheoretisch principe, waarop zijn hele geschiedfilosofie is gebouwd, waarborgt uiteindelijk de mogelijkheid en de eenheid van de menselijke kennis. (En volgens sommige commentatoren is ditzelfde principe ook de sleutel tot de perspectivische verteltechniek van Die Schlafwandler.)

 

Maar Broch gaat nog een stapje verder, want dit principe fundeert niet alleen zijn geschiedfilosofie: hij ziet het als de grondslag van alle kennis - ook die van de natuurwetenschappen en de wiskunde. En hij herleidt het tot een verrassend simpele waarheid, namelijk dat alle kennis slechts mogelijk is door ‘het inzetten van het Ik in het gehypostaseerde waardesubject’. Dat wil zeggen: de projectie van een ‘ik’, een subject in alles wat tot voorwerp van beschouwing wordt gemaakt.

 

Zo mondt zijn kennistheoretische uitweiding uit in het inzicht dat het primitieve animisme eigenlijk de basis is van alle kennis. ‘Want als door het procédé van de “stelling van de stelling” ook het doordringen van het intelligibele Ik in alle dingen van de wereld wordt gewaarborgd, dan is - even afgezien van de platoonse achtergrond - in de “stelling van de stelling” een totale bezieling van de natuur voltrokken, sterker nog, een totale bezieling van de wereld in haar geheel, een albezieling die in ieder ding en in ieder begrip, al is het nog zo abstract, een waardesubject introduceert, en die slechts vergeleken kan worden met een albezieling van de wereld, zoals die in het denken van de primitieven verschijnt.’

 

Daarmee verraadt zich in de filosoof Broch toch uiteindelijk weer de romanschrijver voor wie de wereld een bezield geheel is. Het is, in laatste instantie, de kennistheorie van een kunstenaar.
De Jacht Op Proteus
titlepage.xhtml
proteus(800x600)_split_0.htm
proteus(800x600)_split_1.htm
proteus(800x600)_split_2.htm
proteus(800x600)_split_3.htm
proteus(800x600)_split_4.htm
proteus(800x600)_split_5.htm
proteus(800x600)_split_6.htm
proteus(800x600)_split_7.htm
proteus(800x600)_split_8.htm
proteus(800x600)_split_9.htm
proteus(800x600)_split_10.htm
proteus(800x600)_split_11.htm
proteus(800x600)_split_12.htm
proteus(800x600)_split_13.htm
proteus(800x600)_split_14.htm
proteus(800x600)_split_15.htm
proteus(800x600)_split_16.htm
proteus(800x600)_split_17.htm
proteus(800x600)_split_18.htm
proteus(800x600)_split_19.htm
proteus(800x600)_split_20.htm
proteus(800x600)_split_21.htm
proteus(800x600)_split_22.htm
proteus(800x600)_split_23.htm
proteus(800x600)_split_24.htm
proteus(800x600)_split_25.htm
proteus(800x600)_split_26.htm
proteus(800x600)_split_27.htm
proteus(800x600)_split_28.htm
proteus(800x600)_split_29.htm
proteus(800x600)_split_30.htm
proteus(800x600)_split_31.htm
proteus(800x600)_split_32.htm
proteus(800x600)_split_33.htm
proteus(800x600)_split_34.htm
proteus(800x600)_split_35.htm
proteus(800x600)_split_36.htm
proteus(800x600)_split_37.htm
proteus(800x600)_split_38.htm
proteus(800x600)_split_39.htm
proteus(800x600)_split_40.htm
proteus(800x600)_split_41.htm
proteus(800x600)_split_42.htm
proteus(800x600)_split_43.htm
proteus(800x600)_split_44.htm
proteus(800x600)_split_45.htm
proteus(800x600)_split_46.htm
proteus(800x600)_split_47.htm
proteus(800x600)_split_48.htm
proteus(800x600)_split_49.htm
proteus(800x600)_split_50.htm
proteus(800x600)_split_51.htm
proteus(800x600)_split_52.htm
proteus(800x600)_split_53.htm
proteus(800x600)_split_54.htm
proteus(800x600)_split_55.htm
proteus(800x600)_split_56.htm
proteus(800x600)_split_57.htm
proteus(800x600)_split_58.htm
proteus(800x600)_split_59.htm
proteus(800x600)_split_60.htm
proteus(800x600)_split_61.htm
proteus(800x600)_split_62.htm
proteus(800x600)_split_63.htm