5

 

 

Dat vakmanschap meesterschap is mag waar zijn voor bierbrouwers en meubelmakers, maar of het ook voor dichters geldt betwijfel ik. Zou er één dichter bestaan die alleen om zijn vakmanschap wordt geprezen en gelezen? Een goede dichter is altijd meer dan een bouwer van taalmachientjes, ook al kennen we voor wat dat ‘meer’ inhoudt alleen ongrijpbare kwalificaties als ‘talent’, ‘persoonlijkheid’, ‘gedrevenheid’ et cetera.

 

De kracht van Ter Balkts poëzie ligt in het fundamentele engagement dat eruit spreekt, en daarmee is zij een vitale bevestiging van Canetti’s opvatting. Bovendien biedt die de ruimte om een aantal andere eigenaardigheden van Ter Balkt als dichter in hun onderlinge samenhang te zien. Hij is bijvoorbeeld een van de weinige hedendaagse Nederlandse dichters, misschien zelfs de enige, die bewust aanknoopt bij de oude, orale poëzietraditie, zonder een performing poet te zijn in de trant van Deelder of Chabot. (Deze nieuwe orale poëzie is een typische stadspoëzie, die vaak meer te maken heeft met rockmuziek en popcultuur dan met literatuur.) Ter Balkt is de enige, bij mijn weten, die een brug probeert te slaan tussen de literaire poëzietraditie en de volkse poëzie van een uitgestorven ras van straatzangers en sprooksprekers. Dat is niet alleen te zien aan de vorm van veel van zijn gedichten (zijn voorkeur voor herhalingen, voor rondelen en rondeelachtige gedichten, dans- en drinkliederen, zinspreuken, volksgezegden etc. - zie bijvoorbeeld de bundels Oud gereedschap mensheid moe en Helgeel landjuweel) maar ook aan zijn onderwerpkeuze en de toonzetting, die nogal afwijkt van die van de gangbare literaire poëzie.

 

 

Binnen de Nederlandse poëzie, die in hoofdzaak geschreven wordt door letterkundigen en andere academici, door verstedelijkte intellectuelen, neemt Ter Balkt daardoor een uitzonderlijke positie in: zijn poëzie vertoont allerlei volkse trekjes, ze is vaak burlesk, boertig, nu eens goedmoedig, dan weer fel van toon - maar zonder ooit concessies te doen aan de platheid en het goedkope sentiment van een vertroste volkscultuur.

 

Hij heeft weinig gemeen met de poeta doctus, hij voelt zich meer verwant met de outlaw, de nar, de dichter als dorpsgek. Er loopt door zijn werk een rode draad van polemiek, soms onderhuids, smeulend als een veenbrand, soms expliciet oplaaiend, tegen de cultivering van kunst en literatuur als waarden op zichzelf, en tegen de vervreemding van het elementaire leven.

 

‘Ik kom echt van het land,’ zei hij in een gesprek met Diepstraten en Kuypers (1980), ‘jaren op de boerderij. En dan kom je er wel achter dat de natuur niet het roodborstje is dat tegen het raam tikt (...) Het gaat erom dat mens en natuur één geheel zijn, zoals ooit dans, muziek, spreken en monotone bezweringen allemaal een geheel waren. Mijn poëzie grijpt heel ver terug, naar dingen die vanaf de ijzertijd tot 1950 bestaan hebben, daar put ik uit. Het ploegen, het zaaien, het daarbij betrokken zijn. Dat heeft tegenwoordig niet de minste betekenis meer; je één voelen met, daar is alle zuurstof uit. Maar het is wèl belangrijk, en het heeft voor mij heel veel met Twente te maken.’

 

Op hun vraag naar literaire invloeden die hij heeft ondergaan zegt hij, na het noemen van een paar namen: ‘...maar echte beïnvloeding? Mijn omgeving beïnvloedde me.’ En vervolgens vertelt hij over een boerenknecht in Boekelo die grote indruk op hem maakte. Dat is karakteristiek.

 

Maar Ter Balkt mag dan een boerendichter zijn, zijn poëzie heeft niets provinciaals of benepens. Op zijn eigen manier benut hij bepaalde verworvenheden van de twintigste-eeuwse poëzie (met name de erfenis van de Vijftigers, hun associatieve beweeglijkheid) voor zijn tegendraads-boerse thematiek. Zijn poëzie zit vol met citaten uit en verwijzingen naar de wereldliteratuur: van Sapfo tot en met Hölderlin en Chlebnikov, en naar de beeldende kunst: van Breughel tot en met Joseph Beuys, zonder dat dit een pretentieuze of pedante indruk maakt.

 

 

Ook zijn diepgeworteld wantrouwen tegen alles wat zich onder het vaandel van de ‘vooruitgang’ aandient laat zich misschien uit zijn ‘sjamanistisch’ dichterschap verklaren. Zo heeft hij bijtende gedichten geschreven over wat de textielindustrie in Twente aanrichtte, in Uier van t oosten en in Groenboek; de oprukkende stadswijken, de snelwegen, de teloorgang van het platteland - dat alles speelt een prominente rol in zijn werk.

 

Zijn poëzie heeft vaak een sterk maatschappijkritische, soms zelfs een apocalyptische ondertoon. Maar goedkoop gemoraliseer weet hij altijd te vermijden. Wanneer hij de benzinepomp bezingt heeft hij aan een paar rake beelden genoeg om het evangelie van de snelheid te hekelen zonder de dominee uit te hangen.

 

In ‘Waterloo Station, Londen’ karakteriseert hij het station o.a. als ‘mensenrasp’ waaruit ‘vijlsel van reizigers’ wegstuift. En in datzelfde gedicht staat een strofe die zijn visie op de eigen tijd heel bondig samenvat:

 

 

Alles is doorgang.
Alles is ijlen.
Alleen de passage
is blijvend.

 

 

Maar dat station, met zijn ijlende dynamiek, is tegelijk een beeld voor zijn eigen poëzie, die ook passage zijn wil, waar alles en iedereen doorheen gaat, die alles en iedereen in zich opneemt en weer uitspuwt. Zijn poëzie spiegelt ook de rusteloosheid, de verwarring en de versplintering van een op drift geraakte wereld die kraakt in haar voegen.

 

 

Ter Balkt laat zich ook kennen als een dichter die op zijn eigen manier mythologiseert: of hij nu dicht over aardappelen of provo-happenings, alles, tot en met de razernij van het moderne verkeer, de fastfoodrestaurants en de nucleaire installaties van Kalkar, weet hij moeiteloos te verknopen met de oerbeelden van de natuur. Zo krijgen ook deze eigentijdse zaken hun plaats in het vliegend tapijt van zijn poëzie: Waterloo Station vergelijkt hij o.a. met een dennenbos; de keten van MacDonald’s-eethuizen met het mycelium van de vliegenzwam en in de cyclus ‘Joseph Beuys’ spreekt hij over het ‘nektar’ uit ‘de boosaardige raten van Kalkar’. Op die manier relativeert hij de traditionele tegenstelling tussen cultuur en natuur: alle voortbrengselen van onze cultuur zijn tenslotte maar een uitwas van de natuur (die immers ook in ons werkt), en als zodanig zijn ze onderworpen aan dezelfde eeuwige cyclus van groei, bloei en verval, van leven en dood, van eten en gegeten worden.

 

Het verschil tussen een mens, wat hij ook bedenkt en onderneemt, en een roggekorrel die een wonderbaarlijke reis maakt (in Uier van t oosten), blijft vanuit dat perspectief gering: ook een mens kan zich niet buiten, laat staan boven de natuur plaatsen. Dingen, planten, dieren en mensen zijn vanuit een dergelijk perspectief lotgenoten. Al zijn beelden en zijn personificaties zijn uiteindelijk de uitdrukking van dit besef van een fundamentele verwantschap en verbondenheid van al het bestaande: het is, in duizend-en-een gestalten, steeds hetzelfde grimmige verhaal.

 

Vanuit dat perspectief is ook het verschil tussen heden, verleden en toekomst nogal betrekkelijk, want dit verhaal is van alle tijden. Zo kan het makkelijk gebeuren dat in een gedicht over de bouw van een chipsfabriek (‘ragfijn als zeer oude poëzie’ zijn de chips, ‘ragfijne/ hymnen van silicium en fluorwaterstof’) plotseling James Cook opduikt, die met 60 vaten zuurkool aan boord scheep ging om de Stille Oceaan te ontdekken. Ook wanneer hij aan actuele gebeurtenissen refereert (wat hij niet zelden doet) blijft hij de wereld toch steeds in dit oeroude, mythische perspectief zien - juist omdat het zijn actualiteit nooit verliest.

 

Dit ‘mythologiserende’ karakter van zijn poëzie uit zich dus niet daarin, dat zij veelvuldig een beroep doet op oude mythen, want dat is niet het geval. Ik bedoel daarmee dat zij ontspringt aan een bewustzijn dat de mens niet isoleert van ‘de natuur’, maar hem eerder begrijpt als een vertolker van haar allesomvattende verhaal - zoals ook de mythen de wereld vormgaven als een verhaal.

 

Dat verklaart ook waarom veel gedichten van Ter Balkt, die toch in de eerste plaats een lyricus is, iets van rudimentaire vertellingen hebben, zoals oude balladen. De dingen delen zich mee, al is hun ‘verhaal’ nog zo fragmentarisch en discontinu, doorbroken door allerlei lyrische en associatieve zijsprongen. Zijn personifiërende verbeelding maakt de wereld van de dingen toegankelijk als een verhaal.

 

Het zou een vergissing zijn, zulke personificaties te interpreteren als een naïeve vermenselijking van de dingen, of van de natuur; dat soort naïeveteit is hem vreemd. Ze zijn eerder een uitdrukking van de ‘leesbaarheid’ van de wereld, van het communicatieve karakter van de dingen, dat steeds meer verloren gaat in de achteloze manier waarop wij met ze omspringen en ze exploiteren.

 

 

Ik weet het, woorden als ‘mythisch’ en ‘mythologiseren’ bezitten een regressieve bijsmaak en worden vaak in negatieve, kritische zin gebruikt. Maar die gewoonte, een relict uit de Verlichting, toen ‘ontmythologisering’ een zaak was die de hoogste prioriteit genoot, belemmert het zicht op de eigenlijke betekenis van de mythe. Want het wezenlijke van de mythe is niet een leugenachtige romantisering van de realiteit, maar juist de poging om de grondpatronen ervan in beelden te vangen. En het is een van de verdiensten van Ter Balkts poëzie dat zij ook in de door hightech overspoelde wereld van nu zulke grondpatronen voelbaar weet te maken.

 

Met ‘Blut und Boden’-romantiek heeft dat ondertussen niets te maken: zijn gedichten laten de natuur, hoezeer ook gemanipuleerd en mishandeld, alleen zien als een onontkoombare realiteit, een kracht die op haar beurt ons doen en laten beheerst. Als Ter Balkt een romanticus is, dan een romanticus zonder illusies, die zich ook pijnlijk bewust is van de tegenspraken waarin wij ons verstrikt hebben. Daarvan getuigt bijvoorbeeld een gedicht als ‘Schaamte’ (uit Aardes deuren), waarin de gedachten in het hoofd even machteloos blijken als het vee in een spoorwagon die aan de grens wordt opgehouden:

 

 

   SCHAAMTE

Deze struikelende gedachten
(dit zijn verzegelde gedachten)
sterven in hun zwartwitte vel

Ze mogen de grens niet over
Ze zijn gevaarlijk voor twee landen
Ze hebben geen paspoort meer

Het is duister in de cafés
wanneer de lichten in de tabak
en de glazen geheel gedoofd zijn

Het is aardedonker in het oog
van douane slapend in haar blauw huis
door kwade gedachten bestraald

Dit is geen kooi; dit is een hoofd
vol zwart-wit kronkelende slangen,
- tegengehouden aan de grens

Dit is niet een spoorwagon
stilstaand tussen Oostenrijk en Italië
stilstaand met kreunend vee

Luister beter: wij zijn het zelf,
strompelend en vallend in onze kooi
Ons menner wanend en herder.

 

 

‘Wij zijn het zelf’: het doet denken aan het tat tvam asi (‘Dat zijt gij’) van de Brahmanen, maar zover gaat Ter Balkt niet. Hij verbindt er geen diepe wijsheden aan, maar zegt eenvoudig ‘Luister beter’ - en laat het ene zien als de keerzijde van het andere.

 

Hoe somber zijn visie op zijn eigen tijd ook is, en hoe bitter hij zich ook over allerlei zaken uit kan laten, hij sluit zich er niet voor af: in zijn poëzie is inderdaad plaats voor alles, zij is een vat vol tegenstrijdigheden, en wil dat ook zijn.

 

De grote greep waarmee zij voortdurend probeert alles te omvatten, die de kracht - en soms ook de zwakheid - van deze poëzie is, kan worden opgevat als haar enige rechtvaardiging. Het werk van Ter Balkt is een krachtig pleidooi voor de verbeelding als een bindende, bezielende kracht. Voor het dichterlijk vermogen tot gedaanteverwisseling zoals Canetti het opvatte. Je zou het zelfs een soort holisme kunnen noemen, maar dan zonder zweverigheid en halfzachte bijverschijnselen.

 

En misschien is die poëtische verbeelding in de visie van Ter Balkt ook wel de enige rechtvaardiging van het bestaan van de mens. Hij heeft niet zo’n hoge pet van hem op, maar hij neemt hem toch in bescherming als hij in de slotstrofe van het gedicht ‘Aan zee, in de storm’ (uit Aardes deuren) zingt:

 

 

Jaag, zee, jaag niet op ons.
Wij zijn rampen en zingen. Oer-
oud verkeer joelt door ons,
jaagt ons over de kling.

 

 

* Na publicatie van dit stuk in De Revisor liet de dichter mij weten, niet gelukkig te zijn met de keuze van dit gedicht, dat hij inmiddels volledig verwerpt. Maar aangezien het een aantal thema’s bevat die mij karakteristiek lijken voor zijn dichterschap heb ik het hier gehandhaafd.
De Jacht Op Proteus
titlepage.xhtml
proteus(800x600)_split_0.htm
proteus(800x600)_split_1.htm
proteus(800x600)_split_2.htm
proteus(800x600)_split_3.htm
proteus(800x600)_split_4.htm
proteus(800x600)_split_5.htm
proteus(800x600)_split_6.htm
proteus(800x600)_split_7.htm
proteus(800x600)_split_8.htm
proteus(800x600)_split_9.htm
proteus(800x600)_split_10.htm
proteus(800x600)_split_11.htm
proteus(800x600)_split_12.htm
proteus(800x600)_split_13.htm
proteus(800x600)_split_14.htm
proteus(800x600)_split_15.htm
proteus(800x600)_split_16.htm
proteus(800x600)_split_17.htm
proteus(800x600)_split_18.htm
proteus(800x600)_split_19.htm
proteus(800x600)_split_20.htm
proteus(800x600)_split_21.htm
proteus(800x600)_split_22.htm
proteus(800x600)_split_23.htm
proteus(800x600)_split_24.htm
proteus(800x600)_split_25.htm
proteus(800x600)_split_26.htm
proteus(800x600)_split_27.htm
proteus(800x600)_split_28.htm
proteus(800x600)_split_29.htm
proteus(800x600)_split_30.htm
proteus(800x600)_split_31.htm
proteus(800x600)_split_32.htm
proteus(800x600)_split_33.htm
proteus(800x600)_split_34.htm
proteus(800x600)_split_35.htm
proteus(800x600)_split_36.htm
proteus(800x600)_split_37.htm
proteus(800x600)_split_38.htm
proteus(800x600)_split_39.htm
proteus(800x600)_split_40.htm
proteus(800x600)_split_41.htm
proteus(800x600)_split_42.htm
proteus(800x600)_split_43.htm
proteus(800x600)_split_44.htm
proteus(800x600)_split_45.htm
proteus(800x600)_split_46.htm
proteus(800x600)_split_47.htm
proteus(800x600)_split_48.htm
proteus(800x600)_split_49.htm
proteus(800x600)_split_50.htm
proteus(800x600)_split_51.htm
proteus(800x600)_split_52.htm
proteus(800x600)_split_53.htm
proteus(800x600)_split_54.htm
proteus(800x600)_split_55.htm
proteus(800x600)_split_56.htm
proteus(800x600)_split_57.htm
proteus(800x600)_split_58.htm
proteus(800x600)_split_59.htm
proteus(800x600)_split_60.htm
proteus(800x600)_split_61.htm
proteus(800x600)_split_62.htm
proteus(800x600)_split_63.htm