CERVANTES EN GOETHE

 

 

Zoals Ovidius met zijn Metamorfosen een enorme invloed op latere auteurs (en beeldende kunstenaars) heeft gehad, zo heeft ook Apuleius’ verhaal zijn sporen nagelaten in de literatuur van later eeuwen. En het is niet helemaal buiten de orde wanneer ik hier naar Cervantes verwijs, wiens onsterfelijke ridder van de Droevige Figuur een en ander te danken heeft aan De gouden ezel. Bijvoorbeeld zijn heroïsch gevecht met twee reuzen, op de zolderkamer van een herberg, die twee wijnzakken blijken te zijn. Eenzelfde avontuur overkwam namelijk Apuleius’ held Lucius, voordat hij in een ezel veranderde.

 

Maar aan de geitenleren zakken die Lucius voor rovers aanzag kwam nog wat kwaadaardige toverkunst te pas; Don Quichot, zelf behekst door zijn ridderlijke lectuur, kan daarbuiten. Zijn eigen overspannen verbeelding is voldoende om wijnzakken (of windmolens) in reuzen, en het scheerbekken van een barbier in ‘de helm van Mambrino’ te veranderen.

 

Zijn dat nog metamorfosen? Feitelijk niet, natuurlijk. Maar ze functioneren wel als zodanig. En telkens wanneer de onverschrokken hidalgo hardhandig geconfronteerd wordt met de realiteit, interpreteert hij de situatie ook zo: dan moet er sprake zijn van ‘kwaadaardige betoveringen’. (Niet voor niets is het eerste lofdicht waarmee het boek opent opgedragen aan ‘Urganda, de onherkenbare’: een tovenares uit de ridderepiek die het vermogen bezat van gedaante te wisselen.)

 

We kunnen de hersenschimmen van Don Quichot dus beschouwen als een paar stappen verder op de weg van rationalisering en psychologisering van het metamorfosemotief. En dan moeten we concluderen dat het zich hier min of meer heeft opgelost in psychologie: deze ‘gedaanteverwisselingen’ voltrekken zich nog uitsluitend in het brein van Don Quichot.

 

De metamorfose kan op deze manier, als beeld van de verbeelding, een sleutelrol spelen in de literaire reflectie op de verhouding tussen mens en wereld. Een verhouding die, anders dan in de filosofische traditie, niet gefixeerd wordt in een subject-object relatie, maar veel dynamischer wordt begrepen.

 

 

Hoe de metamorfose functioneert als initiatie is een paar eeuwen later ook duidelijk zichtbaar in Goethes Faust. En dan wil ik het niet hebben over de metamorfische kwaliteiten van Mefistofeles, die zich aandient in de gedaante van een poedel (al is het wel interessant te constateren dat het vermogen tot gedaanteverwisseling dat de antieke goden kenmerkte, in de christelijke cultuur het exclusieve voorrecht werd van duivels en demonen - dat is veelzeggend).

 

Nee, het gaat mij om de metamorfosen in het tweede deel, wanneer de loutering en de redding van Faust zijn beslag krijgt. Daar spelen ze een intrigerende rol. De Homunculus, die Wagner na jarenlange experimenten in zijn retorten tot leven wekt, voert Faust en Mefistofeles naar de wereld van de Griekse mythe terug. En dat is niet voor niets.

 

Dit kunstmatige wezentje verschijnt op het moment waarop Faust na zijn eerste, catastrofale ontmoeting met Helena, bewusteloos is achtergebleven. Zijn verschijning betekent dat de illusionistische toverkunsten van Mefistofeles plaatsmaken voor de metamorfosen van de alchemie. En de terugkeer naar de wereld van de Griekse mythe staat nu in het teken van een initiatie in deze beeldenwereld.

 

Met het optreden van Homunculus verandert het drama in een mythologisch droomspel, waarin de loutering van Faust zich zal voltrekken. Homunculus zal het contact tussen Faust en Helena opnieuw tot stand brengen, maar daartoe moet hij zich eerst uit zijn glazen kolf bevrijden, en zijn eigen bestemming vinden. De Klassische Walpurgisnacht brengt hem in contact met de filosoof Thales, die hij hoort spreken over het water als het oerelement. Deze voert hem dan naar de zeegod Nereus, die op zijn beurt de raad geeft:

 

 

Hinweg zu Proteus! Fragt den Wundermann:
Wie man entstehn und sich verwandeln kann.

 

 

Proteus ziet ze aankomen en verheugt zich al. Meteen in de eerste woorden die hij spreekt, wordt hij door Goethe gekarakteriseerd met een vrolijke zelfironie:

 

 

So etwas freut mich alten Fabler!
Je wunderlicher, desto respektabler.

 

 

Hij vertoont zich eerst in de gestalte van een reuzenschildpad, neemt dan een menselijke gestalte aan, en voert ten slotte, in de gedaante van een dolfijn, Homunculus naar zijn bestemming:

 

 

Dem leben frommt die Welle besser,
Dich trägt ins ewige Gewässer
Proteus-Delphin.
(Er verwandelt sich.)

 

                Schon ist’s getan!
Da soll es dir zum schönsten glücken,
Ich nehme dich auf meinen Rücken,
Vermähle dich dem Ozean.

 

 

En vervolgens wordt Homunculus uit zijn glazen isolement bevrijd: het glas stoot stuk aan de schelpentroon van Galatea, water en vuur vermengen zich en Homunculus wordt één met het oerelement: het water van de oceaan. Daarmee is op een symbolisch-alchemistische manier voldaan aan de voorwaarden voor het Mysterium Coniunctionis: de vereniging van Faust en Helena.

 

Hier zien we Proteus dus terug in een opmerkelijke rol - hij is, als de laatste schakel in een wonderlijke stoet van mythische gestalten, degene die de beslissende stoot geeft tot de ‘transmutatie’ van Homunculus. Hij, de god van de gedaanteverwisseling, speelt hier de essentiële rol van het kwikzilver (Mercurius) in het alchemistisch Opus. (En bovendien komt hier de oude overlevering volgens welke Proteus een tijdlang Helena onder zijn hoede nam om haar aan haar wettige echtgenoot Menelaos over te dragen, ook nog aardig van pas - met Faust in de rol van Menelaos.)

 

Zo bevat Goethes Faust dus een interpretatie van deze ‘Egyptische demon’, die hem tot een soort sleutelbewaarder van de Griekse mythologie maakt: in deze fusie van alchemie en mythologie is het niemand anders dan Proteus-Mercurius die de verbinding tussen kunst en natuur tot stand brengt.
De Jacht Op Proteus
titlepage.xhtml
proteus(800x600)_split_0.htm
proteus(800x600)_split_1.htm
proteus(800x600)_split_2.htm
proteus(800x600)_split_3.htm
proteus(800x600)_split_4.htm
proteus(800x600)_split_5.htm
proteus(800x600)_split_6.htm
proteus(800x600)_split_7.htm
proteus(800x600)_split_8.htm
proteus(800x600)_split_9.htm
proteus(800x600)_split_10.htm
proteus(800x600)_split_11.htm
proteus(800x600)_split_12.htm
proteus(800x600)_split_13.htm
proteus(800x600)_split_14.htm
proteus(800x600)_split_15.htm
proteus(800x600)_split_16.htm
proteus(800x600)_split_17.htm
proteus(800x600)_split_18.htm
proteus(800x600)_split_19.htm
proteus(800x600)_split_20.htm
proteus(800x600)_split_21.htm
proteus(800x600)_split_22.htm
proteus(800x600)_split_23.htm
proteus(800x600)_split_24.htm
proteus(800x600)_split_25.htm
proteus(800x600)_split_26.htm
proteus(800x600)_split_27.htm
proteus(800x600)_split_28.htm
proteus(800x600)_split_29.htm
proteus(800x600)_split_30.htm
proteus(800x600)_split_31.htm
proteus(800x600)_split_32.htm
proteus(800x600)_split_33.htm
proteus(800x600)_split_34.htm
proteus(800x600)_split_35.htm
proteus(800x600)_split_36.htm
proteus(800x600)_split_37.htm
proteus(800x600)_split_38.htm
proteus(800x600)_split_39.htm
proteus(800x600)_split_40.htm
proteus(800x600)_split_41.htm
proteus(800x600)_split_42.htm
proteus(800x600)_split_43.htm
proteus(800x600)_split_44.htm
proteus(800x600)_split_45.htm
proteus(800x600)_split_46.htm
proteus(800x600)_split_47.htm
proteus(800x600)_split_48.htm
proteus(800x600)_split_49.htm
proteus(800x600)_split_50.htm
proteus(800x600)_split_51.htm
proteus(800x600)_split_52.htm
proteus(800x600)_split_53.htm
proteus(800x600)_split_54.htm
proteus(800x600)_split_55.htm
proteus(800x600)_split_56.htm
proteus(800x600)_split_57.htm
proteus(800x600)_split_58.htm
proteus(800x600)_split_59.htm
proteus(800x600)_split_60.htm
proteus(800x600)_split_61.htm
proteus(800x600)_split_62.htm
proteus(800x600)_split_63.htm