3

 

 

Een echo van Benjamins taalfilosofie valt, lijkt het, te beluisteren in het gedicht waarmee Ouwens zijn bundel Als een beek besloot:

 

 

Het getuigenis, besloten in het zeggend zichtbaar
voorwerp onder de lucht van pracht
dat de vertelling is der dingen op de weg voorkomend,
zichtbaarheid zegt al
want wat overbodigheid, als al het oog verblind door
echtheid, hen ziet
blijkt spraak.

 

 

Als de dingen ‘zeggend zichtbaar’ zijn, als ze tot een ‘vertelling’ worden en hun zichtbaarheid alles zegt, dan blijkt spraak een ‘overbodigheid’. Als deze parafrase juist is, dan zou de dichter, op het moment dat hij de dingen zo ziet, kunnen (of zelfs moeten?) zwijgen. Dan zeggen de dingen zichzelf.

 

Maar de vraag is of het oog ze werkelijk zo kan zien. Uit zijn poëzie blijkt in elk geval dat het verstaan van de dingen een probleem is geworden. De rol die de dingen (het landschap, de natuur, maar ook gebruiksvoorwerpen) in zijn poëzie spelen is nogal problematisch: op een bepaald moment, in de bundel Klem, verdwijnt de wereld van de dingen vrijwel helemaal uit het zicht. Het dichterlijk ‘ik’ zit daar volledig klem in zichzelf. De blik, die in zijn poëzie zo’n geladen betekenis heeft, wordt daar als het ware verpletterd door de ‘aanblik’ die een volkomen vreemd en absurd geworden wereld biedt.

 

Er is een gedicht in Klem waarin gesproken wordt over een stad ‘waarvan de materialiteit mij verbijsterde’, en het vervolgt dan: ‘Want ik zag/ auto’s die boven mij gesteld waren omdat zij het woord in mijn mond deden besterven.’ De auto’s slaan de dichter letterlijk met stomheid. Het dramatisch effect wordt versterkt door de visionaire, bijbelse formulering, die tegelijk ook weer als ironie werkt - een typisch voorbeeld van de vervreemdingseffecten in Ouwens’ werk. Het is de materialiteit van de dingen, hun stomme aanwezigheid, die hem het zwijgen oplegt (zegt hij - maar in zijn poëzie wordt de suprematie van het woord uiteraard hersteld, en wel zo krachtdadig, dat in Klem de wereld van de dingen vrijwel uit het zicht is verdwenen). De taal heeft zich er als het ware uit teruggetrokken. Hij voelt zich bedreigd door de zwijgende materialiteit van die wereld, die absurd wordt omdat ze hem niets meer te zeggen heeft.

 

Het gedicht ‘Gave’ (in Als een beek) drukt deze vervreemding heel sterk uit. Daar is sprake van ‘het onterend licht waarin het ding zijn bloot beweent/ en uit zijn naam gehesen is, ja, verbijsterend obsceen is zijn aanblik.’ Dat klinkt opnieuw als een bevestiging van Benjamins taalfilosofie: de taal van de namen is verloren gegaan, de dingen spreken niet meer tot hem als de ‘goddelijke woorden’ die ze ooit waren.

 

De manier waarop Ouwens het zegt drukt iets moedwilligs en gewelddadigs uit: het ding is uit zijn naam gehesen. Hoe en door wie? Dat wordt in het midden gelaten. In elk geval is een ding dat ‘uit zijn naam gehesen’ is, uit zijn verband gerukt. Het is er moedwillig uit losgemaakt en in een ‘onterend licht’ gesteld, waarin het ‘zijn bloot beweent’. Een ding zonder zijn naam is bloot, onteerd en obsceen.

 

De suggestie is hier dat de naam voor het ding hetzelfde betekent als de kleding voor een mens: een verhulling die nodig is om zich te vertonen, en wellicht ook datgene waaraan het zijn ‘identiteit’ ontleent. En dus iets veel wezenlijkers en gecompliceerders dan op het eerste oog zou kunnen lijken (temeer omdat naaktheid in de moderne poëzie eerder een positieve dan een negatieve connotatie heeft). Hoe dan ook: het is het gemis van de naam dat wordt uitgedrukt als een negatieve ervaring - de betekenisloosheid van de dingen.

 

‘In Als een beek,’ zei Ouwens in een interview (De Revisor 89/5), ‘is een dimensie van de werkelijkheid verloren gegaan, de taal is een vrij-zwevend domein geworden, een rijk van klanken zonder referentie (...) De werkelijkheid die het ik in Klem rest is zijn taaleigen.’ Hier lijken we dus opnieuw aangeland bij de idee van de poëzie als een autonoom taalspel, dat niet-referentieel is. En we kunnen vaststellen dat die verloren gegane dimensie van de werkelijkheid de dimensie is van de dingen die ‘spreken’, die nog niet ‘uit hun naam gehesen’ zijn. Wat overblijft is een wereld waarin de dingen in hun materialiteit verstomd zijn tot louter ‘aanblik’, en een poëzie die - hoe vrij-zwevend ook - toch een heimwee naar die andere dimensie uitdrukt.

 

 

Dit alles is natuurlijk niet nieuw: die ervaring van het vreemd worden van de dingen, de ervaring van de vervreemding en van de zinloosheid van de wereld is al sinds ruim een eeuw een van de centrale thema’s in zowel de filosofie als de kunst. En tegelijk werden er pogingen gedaan, een nieuwe verhouding tot de dingen te vinden (door Pessoa, bijvoorbeeld, en door Rilke, om maar een paar grote voorbeelden te noemen; en in onze eigen poëzie door Van Ostaijen en door Nijhoff.) Maar iedere dichter, hoeveel hij ook aan voorgangers te danken kan hebben, zal wat dit betreft toch bij het begin - zijn eigen begin - moeten beginnen. En dan blijkt dat dit alles nog altijd even actueel is.
De Jacht Op Proteus
titlepage.xhtml
proteus(800x600)_split_0.htm
proteus(800x600)_split_1.htm
proteus(800x600)_split_2.htm
proteus(800x600)_split_3.htm
proteus(800x600)_split_4.htm
proteus(800x600)_split_5.htm
proteus(800x600)_split_6.htm
proteus(800x600)_split_7.htm
proteus(800x600)_split_8.htm
proteus(800x600)_split_9.htm
proteus(800x600)_split_10.htm
proteus(800x600)_split_11.htm
proteus(800x600)_split_12.htm
proteus(800x600)_split_13.htm
proteus(800x600)_split_14.htm
proteus(800x600)_split_15.htm
proteus(800x600)_split_16.htm
proteus(800x600)_split_17.htm
proteus(800x600)_split_18.htm
proteus(800x600)_split_19.htm
proteus(800x600)_split_20.htm
proteus(800x600)_split_21.htm
proteus(800x600)_split_22.htm
proteus(800x600)_split_23.htm
proteus(800x600)_split_24.htm
proteus(800x600)_split_25.htm
proteus(800x600)_split_26.htm
proteus(800x600)_split_27.htm
proteus(800x600)_split_28.htm
proteus(800x600)_split_29.htm
proteus(800x600)_split_30.htm
proteus(800x600)_split_31.htm
proteus(800x600)_split_32.htm
proteus(800x600)_split_33.htm
proteus(800x600)_split_34.htm
proteus(800x600)_split_35.htm
proteus(800x600)_split_36.htm
proteus(800x600)_split_37.htm
proteus(800x600)_split_38.htm
proteus(800x600)_split_39.htm
proteus(800x600)_split_40.htm
proteus(800x600)_split_41.htm
proteus(800x600)_split_42.htm
proteus(800x600)_split_43.htm
proteus(800x600)_split_44.htm
proteus(800x600)_split_45.htm
proteus(800x600)_split_46.htm
proteus(800x600)_split_47.htm
proteus(800x600)_split_48.htm
proteus(800x600)_split_49.htm
proteus(800x600)_split_50.htm
proteus(800x600)_split_51.htm
proteus(800x600)_split_52.htm
proteus(800x600)_split_53.htm
proteus(800x600)_split_54.htm
proteus(800x600)_split_55.htm
proteus(800x600)_split_56.htm
proteus(800x600)_split_57.htm
proteus(800x600)_split_58.htm
proteus(800x600)_split_59.htm
proteus(800x600)_split_60.htm
proteus(800x600)_split_61.htm
proteus(800x600)_split_62.htm
proteus(800x600)_split_63.htm