28

Parijs

MALONE KEEK TOE TERWIJL TWEE MANNEN, GEKLEED IN VERkreukelde blauwe colbertjes en met een museumlegitimatie bungelend voor hun stropdassen, de tentoonstellingsruimte binnen kwamen hollen. Een van de achtervolgers van Foddrell, een stevig uit de kluiten gewassen kerel met ongekamd piekhaar, reageerde als eerste en stompte colbertje nummer één in zijn gezicht. Zijn maat trapte colbertje nummer twee tegen de grond.

Er verschenen pistolen in de handen van Platkop en Spierbonk.

De vrouw boven, die de chaos had veroorzaakt, vluchtte weg van de balustrade.

Toen de bezoekers de wapens zagen werd het rumoerig. Met zijn allen probeerden ze tegelijkertijd langs Malone en Sam naar de hoofdingang te rennen.

Aan de andere kant verschenen twee verse colbertjes. Er klonken schoten. De stenen muren, de vloertegels en het glazen plafond vormden een uitstekende klankkast zodat de trommelvliezen van Malone het flink te verduren kregen. Elk schot klonk als een zware explosie.

Een van de colbertjes zakte in elkaar. Nog meer mensen holden langs hem en het andere colbertje verdween uit het gezicht. Platkop en Spierbonk verdwenen.

Malone haalde zich bliksemsnel de plattegrond van het museum voor de geest. ‘Ik ga achterom. Er is nog maar één andere uitgang. Ik probeer ze daar de pas af te snijden. Jij blijft hier.’

‘Wat moet ik dan doen?’

‘Zorgen dat je niet wordt neergeschoten.’

Hij ging ervan uit dat de beveiliging van het museum de uitgangen zou afsluiten en dat er spoedig politie zou arriveren. Hij hoefde alleen de twee schutters maar even bezig te houden totdat het zover was.

Hij rende terug naar de hoofdingang.

Sam had weinig tijd om na te denken. De gebeurtenissen speelden zich in een razend tempo af. Hij besloot onmiddellijk dat hij niet zou gaan zitten wachten, wat Malone ook had gezegd, dus sprintte hij door de hoge, zonovergoten expositieruimte waar de schoten waren gevallen naar de man met het blauwe colbertje die op de grond lag, met zijn gezicht op de tegels. Hij bloedde flink.

Hij knielde naast het lichaam.

De glazige ogen leken in het niets te staren. De man knipperde vrijwel niet met zijn oogleden. Hij had nog nooit eerder iemand gezien die echt was neergeschoten. Ja, een lijk, dat had hij wel gezien, de vorige avond. Maar deze man leefde nog.

Zijn ogen speurden de ruimte af en namen nog meer kapitelen, pilaren en standbeelden op. Er waren twee uitgangen: een deur met een grendel ervoor en een open doorgang naar een ruimte zonder ramen. Er hing een wandtapijt tegen de achterste muur en hij zag een trap naar boven.

Alle bezoekers waren gevlucht en het museum was onwezenlijk stil. Waar waren de beveiligingsmedewerkers, het overige museumpersoneel en de politie? Er zou toch intussen wel iemand het alarmnummer hebben gebeld?

Waar was iedereen?

Hij hoorde voetstappen. Iemand kwam zijn kant op rennen. Uit de richting vanwaar Malone en hij waren binnengekomen – waarin Malone zojuist was verdwenen.

Hij had geen zin gearresteerd te worden. Hij wilde een rol spelen in het verdere verloop van de gebeurtenissen.

‘Er is hulp in aantocht,’ zei hij tegen de man op de grond, waarna hij het aangrenzende vertrek in rende en de trap op stormde naar de bovenste verdieping.

Malone haastte zich terug naar de museumwinkel en drong door de menigte die probeerde de hoofdingang van het museum te bereiken, wat opgewonden protesten in verschillende talen tot gevolg had. Daar trok hij zich weinig van aan. Hij verliet snel de winkel en ging een aangrenzend vertrek binnen waar zich volgens de plattegrond in de museumbrochure de bagagekluisjes bevonden en waar een trap uitkwam die de bezoekers konden gebruiken om weer beneden te komen. Eenmaal boven kon hij waarschijnlijk omlopen en Platkop en Spierbonk onderscheppen.

Hij nam de houten trap met twee treden tegelijk en liep een lege zaal binnen waar in vitrines wapenschilden, messen en zwaarden waren uitgestald. Aan een van de muren hing een wandkleed waarop een jachttafereel was afgebeeld. Alle vitrines zaten op slot. Hij had een wapen nodig en hij hoopte maar dat het museum daar begrip voor zou hebben.

Hij greep een stoel die tegen de muur stond en sloeg met een van de metalen poten tegen het glas.

De scherven kletterden op de vloer.

Hij smeet de stoel weg en haalde een van de korte zwaarden uit de kast. Het ding was geslepen, waarschijnlijk omdat het er daardoor beter uitzag. Op een kaartje in de vitrine stond dat het ging om een zwaard uit de zestiende eeuw. Hij pakte ook een schild dat volgens de beschrijving stamde uit de vijftiende eeuw. Zowel het zwaard als het schild waren in uitmuntende conditie.

Hij greep de wapens vast en zag eruit als een gladiator die op het punt stond de arena te betreden.

Beter dan niets, redeneerde hij.

Sam snelde de trap op, waarbij hij zich met één hand afzette tegen de gladde koperen leuning. Hij bleef staan op de overloop, spitste zijn oren en beklom de laatste treden naar de bovenste verdieping van het museum.

Het was doodstil. Ook beneden was niets te horen.

Hij probeerde geen geluid te maken en hield de leuning stevig vast met zijn rechterhand. Hij vroeg zich af wat hij nu moest doen. Hij was ongewapend en doodsbang, maar Malone zou wel eens hulp nodig kunnen hebben, net zoals gisteravond in de boekwinkel. En geheim agenten stonden altijd voor elkaar klaar.

Hij had de bovenste tree bereikt.

Links van hem was een brede doorgang naar een hoog vertrek met bloedrode muren. Recht voor hem was de ingang van een tentoonstelling met de titel LA DAME À LA LICORNE. De dame en de eenhoorn.

Hij bleef staan en keek voorzichtig om de hoek van de doorgang naar de rode kamer.

Er klonken drie schoten.

Op slechts enkele centimeters van zijn gezicht ketsten de kogels af op de stenen muur, waar kleine brokjes vanaf spatten. Bliksemsnel trok hij zijn hoofd terug.

Geen goed idee.

Er werd opnieuw op hem geschoten. De kogel verbrijzelde een raam rechts van hem, naast het trappenhuis.

‘Hé,’ klonk een stem vlakbij, bijna op fluistertoon.

Zijn ogen schoten naar rechts en hij zag de vrouw die eerder alle commotie had veroorzaakt door bij de balustrade te gaan gillen. Ze stond in een nis bij de ingang van de tentoonstelling over de dame en de eenhoorn. Haar korte haar had ze naar achteren gestreken en ze zag er alert en energiek uit. Met beide handen hield ze een pistool vast.

Ze gooide het wapen naar hem toe en hij ving het op.

Zijn linkerhand omklemde de kolf en hij kromde zijn vinger rond de trekker. Sinds zijn laatste bezoek aan de schietbaan van de Secret Service had hij geen wapen meer gebruikt. Hoelang was dat geleden? Vier maanden? Maar hij was blij het ding in zijn hand te voelen.

Ze keek hem ongeduldig aan en gebaarde dat hij moest schieten.

Hij haalde diep adem, stak het pistool om de hoek van de doorgang en haalde de trekker over.

Ergens in de rode kamer klonk het geluid van brekend glas.

Hij schoot opnieuw.

‘Je zou op zijn minst kunnen proberen er eentje te raken,’ zei ze vanuit haar schuilplaats.

‘Als jij zo goed bent, waarom doe je het dan zelf niet?’

‘Gooi maar terug dan.’