18

Parijs
13:23 uur

MALONE HIELD VAN PARIJS. HIJ ZAG DE STAD ALS EEN HEERLIJKE mix van oud en nieuw, vol dynamiek en energie. Hij was er regelmatig geweest toen hij bij Magellan werkte en hij kende de weg tussen de eeuwenoude gebouwen. Maar zijn huidige opdracht beviel hem minder.

‘Hoe heb je die kerel leren kennen?’ vroeg hij aan Sam.

Ze waren die ochtend rechtstreeks van Kopenhagen naar de luchthaven Charles de Gaulle gevlogen en hadden vervolgens een taxi genomen naar het levendige Quartier Latin, de wijk die lang geleden was genoemd naar de enige taal die destijds in de universiteitsbuurt mocht worden gesproken. Net als bijna alle andere tradities had Napoleon het gebruik van het Latijn afgeschaft, maar de naam was gebleven. De wijk, die officieel het vijfde arrondissement heette, was nog altijd een toevluchtsoord voor kunstenaars en intellectuelen. Studenten van de nabijgelegen Sorbonne waren er in de meerderheid maar over de pittoreske keitjes struinden ook veel toeristen rond, aangetrokken door de talloze winkeltjes, cafés, galeries, boekenstalletjes en nachtclubs.

‘We hebben elkaar op internet ontmoet,’ zei Sam.

Hij luisterde terwijl Sam hem meer vertelde over Jimmy Foddrell, een in Parijs woonachtige Amerikaan die naar de stad was gekomen om economie te studeren en uiteindelijk had besloten er te blijven wonen. Foddrell was drie jaar geleden begonnen met GreedWatch. net, een website die populair was geworden bij aanhangers van New Age en allerlei wereldomspannende samenzweringstheorieën. De Club van Parijs was een van zijn nieuwste obsessies.

Je weet het maar nooit, had Thorvaldsen eerder gezegd. Foddrell moet zijn informatie ergens vandaan hebben gekregen en misschien zit er iets bij wat we kunnen gebruiken.

Daar kon Malone weinig tegen inbrengen, dus was hij gegaan.

‘Foddrell is aan de Sorbonne afgestudeerd in de internationale economie,’ vertelde Sam hem.

‘En wat heeft hij ermee gedaan?’

Ze stonden voor een nogal plomp uitziende kerk met de naam ST. JULIEN-LE-PAUVRE, vermoedelijk de oudste kerk van Parijs. In de Rue Galande, verderop aan de rechterkant, herkende Malone de karakteristieke gevels. Het was het stukje Parijs op de Rive Gauche dat het meest op schilderijtjes was afgebeeld. Links, aan de andere kant van de drukke boulevard en het egale wateroppervlak van de Seine, stond de Notre-Dame, die in deze kersttijd extra druk werd bezocht door toeristen.

‘Geen idee,’ zei Sam. ‘Volgens mij werkt hij voornamelijk aan zijn website; die gaat over wereldwijde economische samenzweringen.’

‘Vandaar dat hij moeilijk een echte baan kan krijgen.’

Ze verlieten de kerk en liepen naar de Seine via een goed onderhouden laantje waarop het winterse zonlicht patronen vormde. Een kille wind joeg bladeren over het droge plaveisel. Sam had Foddrell een e-mail gestuurd met het voorstel elkaar te ontmoeten. Na diverse mailtjes heen en weer had Sam uiteindelijk de instructie gekregen naar de Rue de la Bûcherie nr. 37 te gaan wat, zag Malone nu, nota bene het adres van een boekwinkel was.

Shakespeare & Company.

Hij kende de zaak, een tweedehandsboekwinkel die in geen enkele reisgids over Parijs ontbrak. Het was een vermaarde culturele bezienswaardigheid. De winkel was ruim vijftig jaar geleden begonnen door een Amerikaan, als een getrouwe kopie van de beroemde Parijse boekwinkel die Sylvia Beach aan het begin van de twintigste eeuw had bestierd. Ook de naam had hij overgenomen. Met haar menslievendheid en ruimhartige uitleenbeleid had Beach zich als een soort moeder belangeloos ontfermd over beroemde auteurs als Hemingway, Pound, Fitzgerald, Stein en Joyce. De huidige zaak was minder glorieus dan het origineel, maar kon desalniettemin bogen op een trouwe klantengroep van kunstenaars en intellectuelen.

‘Is die vriend van jou een boekenliefhebber?’ vroeg Malone.

‘Hij heeft me wel eens over deze winkel verteld. Hij heeft er zelfs een tijdje gewoond, toen hij pas in Parijs was. De eigenaar stelt een paar slaapplaatsen beschikbaar, veldbedden die tussen de boekenkasten staan. In ruil moet je in de winkel werken en elke dag een boek lezen. Ik vond het een nogal raar verhaal.’

Hij grinnikte.

Malone had wel eens iets gelezen over deze kostgangers, die zich ‘tumbleweeds’ noemden en soms maanden in de winkel overnachtten. Zelf had hij de zaak vroeger ook wel bezocht, maar eigenlijk gaf hij de voorkeur aan een antiquariaat een paar straten verderop, de Abbey Bookstore, waar hij een paar uitstekende eerste drukken had gevonden.

Hij staarde naar de kleurrijke, eclectische houten gevel die wankel op de stenen fundering leek te staan. Voor de winkel stonden lege houten banken onder krakkemikkige openslaande ramen. Nog nauwelijks 48 uur voor Kerstmis was het er een komen en gaan van klanten.

‘Hij zei dat we naar boven moesten gaan,’ deelde Sam mee, ‘naar de liefdesspiegel, wat dat ook moge zijn.’

Ze gingen de winkel binnen, waar de lucht van ouderdom hing; de plafondbalken waren kromgetrokken en de kapotte vloertegels kraakten onder hun voeten. Boeken leken willekeurig te zijn opgestapeld op doorzakkende planken die zich langs alle muren uitstrekten. Ook op de grond lagen stapels boeken. Het licht kwam van kale peertjes in kitscherige koperen kroonluchters. In jassen, handschoenen en sjaals gehulde bezoekers struinden de kasten af.

Met Sam beklom hij een rode trap naar de volgende verdieping. Boven, tussen de kinderboeken, was aan de muur een langwerpige spiegel opgehangen die was volgeplakt met handgeschreven notities en foto’s. Er zaten veel bedankbriefjes bij van mensen die in de loop der jaren in de boekwinkel hadden gelogeerd. Allemaal gaven ze blijk van affectie en dankbaarheid voor de unieke ervaring. Zijn blik bleef rusten op een felroze kaartje dat met plakband ongeveer in het midden van de spiegel was geplakt.

Sam, denk aan ons gesprek van vorig jaar.
De man van wie ik zei dat hij gelijk had.
Zoek zijn boek bij de afdeling Handel.

‘Laat me niet lachen,’ mompelde Malone. ‘Wat voor pillen slikt die gast?’

‘Ik weet het. Hij is verschrikkelijk achterdochtig. Ik ken hem niet anders. Hij wilde me pas ontmoeten nadat hij zich ervan had verzekerd dat ik inderdaad voor de Secret Service werkte. En ik moet altijd een wachtwoord gebruiken, dat hij steeds verandert.’

Malone vroeg zich ernstig af of dit allemaal wel de moeite waard was, maar hij wilde zich ergens van vergewissen. Hij liep naar de andere kant van de verdieping, waarbij hij moest bukken voor een lage deuropening met de cryptische waarschuwing: WEES NIET ONGASTVRIJ JEGENS VREEMDEN, WANT HET ZOUDEN WEL EENS VERMOMDE ENGELEN KUNNEN ZIJN. Vervolgens liep hij door naar het raam en keek naar buiten.

Toen ze van de kerk naar de winkel waren gelopen was hem de man voor het eerst opgevallen. Lang, mager als een lat, gekleed in een ruimvallende kaki broek, een korte donkerblauwe jas en zwarte schoenen. Hij was hen op een afstand van ongeveer dertig meter gevolgd. Toen ze voor de boekwinkel waren gestopt was hij ook blijven staan, bij de ingang van een van de cafés.

Nu ging de magere lat de winkel binnen.

Malone wilde zeker van zijn zaak zijn. Hij wendde zich af van het raam en vroeg: ‘Weet die Foddrell hoe je eruitziet?’

Sam knikte. ‘Ik heb hem een foto gestuurd.’

‘Ik neem aan dat hij er niet een heeft teruggestuurd?’

‘Daar heb ik niet om gevraagd.’

Hij moest weer aan de liefdesspiegel denken. ‘En vertel eens, wie is de man die volgens Foddrell gelijk had?’