4

ELIZA LAROCQUE VOELDE DAT SUCCES BINNEN HANDBEREIK WAS, al maakte haar reisgenoot het haar wel moeilijk. Ze hoopte dat deze haastig gearrangeerde overzeese trip geen tijdverspilling zou blijken te zijn.

‘Het heet de Club van Parijs,’ zei ze in het Frans.

Ze had ervoor gekozen haar laatste acquisitieverhaal te houden op een hoogte van vijftienduizend meter boven de noordelijke Atlantische Oceaan, in de weelderige cabine van haar nieuwe Gulfstream G650. Ze was trots op dit nieuwe state-of-the-art-speeltje, een van de eerste exemplaren die de fabriek had afgeleverd. Het toestel had een pantry, een ruim toilet, mahoniehouten betimmering en supersnel internet via de satelliet. Het kon op grote hoogte vliegen, had een intercontinentale actieradius en was uiterst betrouwbaar. De zevenendertig miljoen euro waren goed besteed.

‘Ik ben goed bekend met die organisatie,’ antwoordde Robert Mastroianni in haar moedertaal. ‘Een informele groep financieel deskundigen die zijn afgevaardigd door de rijke landen. Ze houden zich bezig met het herschikken, verminderen en kwijtschelden van schulden en helpen ontwikkelingslanden zodoende aan hun verplichtingen te voldoen. Toen ik nog was verbonden aan het Internationale Monetaire Fonds had ik regelmatig met ze te maken.’

Daarvan was ze op de hoogte.

‘Die club,’ zei ze, ‘is ontstaan uit de crisisbesprekingen in 1956 tussen het bankroete Argentinië en zijn schuldeisers. Ze komen nog steeds om de zes weken bijeen op het Franse ministerie van Economie, Financiën en Industrie, onder voorzitterschap van een hoge Franse ambtenaar. Maar dat is niet de organisatie waarop ik doel.’

‘Is dit weer een van je vele geheimen?’ vroeg hij op kritische toon.

‘Waarom doe je altijd zo moeilijk?’

‘Misschien wel omdat ik weet dat het je irriteert.’

De vorige dag had ze Mastroianni in New York ontmoet. Hij was niet bepaald aangenaam verrast geweest haar te zien, maar ze hadden samen gedineerd. En toen ze hem een lift naar de andere kant van de oceaan had aangeboden had hij tot haar verbazing ja gezegd.

Nu waren er twee mogelijkheden: dit was hun laatste onderhoud, of het begin van een hele reeks toekomstige gesprekken.

‘Toe maar, Eliza. Ik luister. Ik heb natuurlijk geen andere keus. En dat was ook jouw vooropgezette plan, naar ik aanneem.’

‘Als je er zo over denkt, waarom vlieg je dan met me mee?’

‘Als ik er niet op was ingegaan, had je wel weer een andere gelegenheid gevonden om me te belagen. Op deze manier kunnen we de zaak hoe dan ook afronden en de comfortabele vlucht terug naar huis kunnen we dan zien als een redelijke vergoeding voor mijn tijd. Dus ga je gang. Ik luister.’

Ze onderdrukte haar boosheid en verklaarde: ‘Een van de belangrijke lessen uit de geschiedenis is dat een overheid die er niet in slaagt een oorlogsdreiging overtuigend tegemoet te treden tot mislukken is gedoemd. Als het voortbestaan van een natie wordt bedreigd, komen zaken als het recht, de welvaart van de burgers en de kredietwaardigheid van de staat al snel op het tweede plan.’

Haar gezelschap nam een slokje uit zijn champagneglas.

‘En een andere realiteit,’ vervolgde ze, ‘is dat oorlogen altijd worden gefinancierd door schulden. Hoe groter de dreiging, hoe groter de schuld.’

Hij maakte een wegwuivend gebaar. ‘En ik weet al wat er nu komt, Eliza. Om zich op een geloofwaardige manier in een oorlog te storten, moet een staat een geloofwaardige vijand hebben.’

‘Natuurlijk. En als die al bestaat, magnifico’.

Het feit dat ze zijn moedertaal gebruikte ontlokte hem een glimlach; de eerste barst in het pantser van zijn ongeïnteresseerde houding.

‘Als die vijand bestaat’, zei ze, ‘maar over onvoldoende militaire macht beschikt, kan er geld ter beschikking worden gesteld om die macht op te bouwen. En als er helemaal geen vijanden voorhanden zijn…’ Ze grinnikte en vervolgde: ‘Dan kunnen die altijd worden uitgevonden.’

Mastroianni lachte. ‘Wat heb jij toch een duivelse inborst.’

‘Jij niet dan?’

Hij keek haar aan. ‘Nee, Eliza, ik niet.’

Hij was misschien vijf jaar ouder en even rijk en hoewel ze zich nu nogal aan hem ergerde, kon hij ook bijzonder charmant zijn. Ze hadden zojuist gedineerd. Een malse haasbiefstuk, Yukon Goldaardappelen en beetgare sperziebonen. Ze had gehoord dat hij van eenvoudig eten hield. Geen kruiden, knoflook of hete peper. Een merkwaardige smaak voor een Italiaan, maar deze miljardair had wel meer vreemde trekjes. Dat kon ze hem nauwelijks kwalijk nemen, want zelf had ze ook zo haar specifieke eigenschappen.

‘Er is ook nog een andere Club van Parijs,’ zei ze. ‘Een die al veel langer bestaat. Hij dateert uit de tijd van Napoleon.’

‘Daar heb je het nooit eerder over gehad.’

‘Je hebt er tot nu toe ook nooit belangstelling voor getoond.’

‘Kan ik vrijuit spreken?’

‘Natuurlijk.’

‘Ik mag je niet. Om precies te zijn: jouw zakelijke methoden en je compagnons bevallen me niet. Ze zijn meedogenloos en houden zich niet aan hun woord. De uitgangspunten die aan sommige van je investeringen ten grondslag liggen zijn op zijn best bedenkelijk, zo niet misdadig. Je achtervolgt me nu al bijna een jaar met verhalen over ongekende winsten terwijl je daar nauwelijks enige onderbouwing voor aandraagt. Misschien komt het door je Corsicaanse bloed en kun je er gewoon niets aan doen.’

Haar moeder was van Corsicaanse afkomst geweest en haar vader een Fransman. Ze waren jong getrouwd en meer dan vijftig jaar bij elkaar gebleven. Beiden waren nu dood en ze was hun enige erfgename. Vooroordelen over haar afkomst ontmoette ze wel vaker, maar dat betekende niet dat ze er gemakkelijk overheen stapte.

Ze stond op en pakte de borden.

Mastroianni greep haar bij de arm. ‘Je hoeft de boel niet voor me op te ruimen.’

Zijn toon en het feit dat hij haar vastpakte stuitten haar tegen de borst, maar ze verzette zich niet. In plaats daarvan glimlachte ze, schakelde over op het Italiaans en zei: ‘Je bent mijn gast. Het is niet meer dan beleefd.’

Daarop liet hij haar los.

Ze had geregeld dat de vliegtuigbemanning slechts bestond uit twee piloten en die zaten achter de gesloten deur van de cockpit. Daarom had ze de maaltijd zelf verzorgd. In de pantry zette ze de vuile borden weg, waarna ze het dessert uit de kleine koelkast haalde. Twee verrukkelijke chocoladetaartjes waarvan ze wist dat Mastroianni er dol op was en die ze had gekocht in het restaurant in Manhattan waar ze de vorige avond hadden gegeten.

Zijn houding veranderde toen ze hem de lekkernij opdiende.

Ze ging tegenover hem zitten. ‘Of je nu wel of niet gesteld bent op mij of mijn compagnons doet er nu niet toe, Robert. Dit is een zakelijk voorstel. Een voorstel waarvan ik vermoed dat je het in overweging zult willen nemen. Ik ben bijzonder kieskeurig. Er zijn al vijf mensen uitverkoren. Ik ben de zesde. En jij zou de zevende kunnen zijn.’

Hij wees naar het chocoladetaartje. ‘Ik vroeg me al af wat je met de garçon te bespreken had vlak voordat we gisteravond het restaurant verlieten.’

Hij negeerde haar door zelf een ander spelletje te spelen.

‘Het viel me op dat je van het dessert genoot.’

Hij greep een massief zilveren vork. Zijn persoonlijke afkeer jegens haar strekte zich kennelijk niet uit tot haar eten, haar vliegtuig en de mogelijkheid geld te verdienen.

‘Mag ik je een verhaal vertellen?’ vroeg ze. ‘Het gaat over het Egypte van 1798, het jaar waarin de toenmalige generaal Napoleon Bonaparte het land binnen viel.’

Hij knikte terwijl hij de uitmuntende chocola op zijn tong liet smelten. ‘Ik betwijfel of ik je ervan zou kunnen weerhouden. Dus ga gerust je gang.’

Napoleon voerde persoonlijk het bevel toen zijn troepen op de tweede dag naar het zuiden trokken. Ze bevonden zich vlak bij El Beydah, slechts een paar uur verwijderd van het volgende dorp. Net als alle andere dagen was het ook die dag zonnig en heet. De dag ervoor hadden de Arabieren een felle aanval uitgevoerd op zijn verkenners. Generaal Desaix was ternauwernood aan gevangenschap ontsnapt, maar een kapitein was gesneuveld en een andere adjudant-generaal was gevangengenomen. Er was losgeld gevraagd, maar de Arabieren hadden ruzie gekregen over de buit en hun gevangene uiteindelijk door het hoofd geschoten. Egypte bleek een verraderlijk land te zijn – gemakkelijk te veroveren maar moeilijk in bedwang te houden. En het verzet leek alleen maar toe te nemen.

Verderop, langs de kant van de stoffige weg, zag hij een vrouw met een bebloed gelaat. In een van haar armen droeg ze een baby maar haar andere arm hield ze afwerend omhoog, alsof ze zich tegen een onzichtbaar gevaar probeerde te verdedigen. Wat deed ze daar, in de bloedhete woestijn?

Hij sprak haar aan en met behulp van een tolk kreeg hij te verstaan dat haar echtgenoot haar de ogen had uitgestoken. Hij reageerde geschokt. Waarom? Ze durfde zich niet te beklagen maar smeekte om hulp voor haar baby, die de dood nabij leek te zijn. Napoleon gaf het bevel moeder en kind van water en brood te voorzien.

Vervolgens verscheen er een man van achter een nabijgelegen duin, woedend en vervuld van haat.

De soldaten brachten hun wapens in de aanslag.

De man rende naar voren en rukte de vrouw het brood en het water uit de handen.

‘Voorwaar,’ schreeuwde hij. ‘Ze heeft haar eer verloren en de mijne te grabbel gegooid. Dat kind maakt mij te schande. Het is een voortbrengsel van haar ontrouw.’

Napoleon stapte af en zei: ‘Je bent gek, man. Krankzinnig.’

‘Ik ben haar echtgenoot en ik heb het recht met haar te doen wat ik wil.

Voordat Napoleon kon antwoorden haalde de man een dolk van onder zijn gewaad tevoorschijn en bracht er zijn vrouw een dodelijke wond mee toe.

In de verwarring die ontstond greep de man het kind, tilde het in de lucht en wierp het ter aarde.

Er klonk een schot en de borst van de man explodeerde, waarna zijn lichaam tegen de grond sloeg. Kapitein Le Mireur, die achter Napoleon had gereden, had een einde aan de vertoning gemaakt.

Alle soldaten waren ontzet over wat ze hadden gezien.

Ook Napoleon kostte het moeite zijn afschuw te verbergen. Na een paar gespannen ogenblikken gaf hij zijn manschappen opdracht verder te trekken, maar voordat hij zijn paard besteeg zag hij dat er iets uit de mantel van de dode man in het zand was gevallen.

Een papyrusrol met een koord eromheen.

Hij raapte hem op.

Napoleon liet zijn mannen overnachten in het voormalige bordeel van een van zijn meest geduchte tegenstanders, een Egyptenaar die maanden eerder met zijn Mamelukse leger de woestijn in was gevlucht en al zijn bezittingen had achtergelaten zodat de Fransen ervan konden genieten. Liggend op het zachte tapijt, met zijn hoofd op de fluwelen kussens, was de generaal nog steeds ontzet door het weerzinwekkende vertoon van onmenselijkheid waarvan hij eerder die dag in de woestijn getuige was geweest.

Later had men hem verteld dat de man zijn vrouw weliswaar niet had mogen doden, maar dat ze allang uit liefdadigheid bij iemand thuis zou zijn opgenomen als God haar haar ontrouw had willen vergeven. Nu dat niet was gebeurd kon de man volgens het Arabische recht niet worden bestraft voor de twee moorden die hij had gepleegd.

Dan hebben wij juist gehandeld,’ zei Napoleon.

Het was een rustige nacht en omdat hij niets anders te doen had besloot hij de papyrusrol te bestuderen die hij bij het lichaam had gevonden. Zijn savants hadden hem verteld dat de plaatselijke bevolking de gewoonte had heiligdommen te plunderen. Ze stalen alles wat los en vast zat om het zelf te gebruiken of te verkopen. Doodzonde. Hij was gekomen om het verleden van dit land te doorgronden, niet om het te vernietigen.

Hij trok het koord los en rolde de vier papyrusvellen uit, die in het Grieks leken te zijn beschreven. Napoleon beheerste het Corsicaans en kon intussen behoorlijk Frans lezen en schrijven, maar andere talen waren onbekend terrein voor hem.

Dus ontbood hij een van zijn vertalers.

Het is Koptisch,’ vertelde de man hem.

Kun je het lezen?

Natuurlijk, Général.’

‘Wat afschuwelijk om dat kind zomaar te vermoorden,’ zei Mastroianni.

Ze knikte. ‘Het ging er hard en bloederig aan toe bij de verovering van Egypte. Maar het gesprek dat wij nu voeren heeft alles te maken met wat daar destijds is gebeurd.’