14

Corsica

ASHBY ZETTE VOET OP DE DESOLATE KUST VAN CAP CORSE MET ZIJN met gras overwoekerde strand, zijn rotsen en zijn stekelige struikgewas, de maquis. Aan de oostelijke horizon, ver over het water, zag hij de lichtjes van Elba. Twintig meter verderop rees de ruïne van de Santa Maria-toren op uit de branding. Het donkere, grotendeels afgebrokkelde bouwwerk stond er verlaten bij. Het was een zwoele winteravond met een temperatuur van ongeveer achttien graden. Typisch voor het Middellandse Zeegebied en de voornaamste reden waarom zo veel toeristen rond deze tijd van het jaar het eiland bezochten.

‘Gaan we naar het klooster?’ vroeg de Corsicaan hem.

Ashby maakte een gebaar, waarop de sloep wegvoer. Hij had een radiozender bij zich en zou het schip later oproepen. De Archimedes lag voor anker in het rustige water even buiten de kust.

‘Inderdaad. Ik heb het opgezocht op de kaart. Het is niet ver.’

Samen met zijn metgezel zocht hij voorzichtig zijn weg over het graniet, via een duidelijk gemarkeerd voetpad dat door de maquis voerde. Hij rook de karakteristieke maquisgeur, een melange van rozemarijn, lavendel, cistus, salie, jeneverbes, mastiek en mirte. Niet zo sterk als in de lente en de zomer, wanneer Corsica roze en geel kleurde door de zee van bloesems, maar desalniettemin aangenaam. Hij herinnerde zich dat Napoleon tijdens zijn ballingschap op het nabijgelegen Elba had beweerd dat hij zijn vaderland bij westenwind soms kon ruiken. Hij stelde zich voor dat hij een van de Moorse piraten was die deze kust eeuwen lang onveilig hadden gemaakt, waarbij ze de maquis hadden gebruikt om hun sporen te maskeren en ongemerkt weer te verdwijnen. Om zich tegen dergelijke aanvallen te wapenen hadden de Genuezen ronde wachttorens gebouwd zoals de Santa Maria-toren. Bijna twintig meter hoog, muren van ruim een meter dik, een waterput in het laagste gedeelte, een verblijfsruimte in het midden en een uitkijkpost en gevechtsplatform bovenop. Een bouwkundig hoogstandje. Om een of andere reden prikkelde de geschiedenis hem. Hij vond er veel in waarmee hij zich kon identificeren.

Op een donkere nacht in 1943 hadden vijf mannen iets buitengewoons verricht, iets wat hij pas de afgelopen drie weken had doorgrond. Helaas had de kleingeestige en onverschillige nitwit die voor hem liep hem daarbij dwarsgezeten. Deze missie moest deze avond en op deze plek tot een eind komen. Want er wachtten hem nieuwe en veel grotere uitdagingen.

Ze verlieten de rotsachtige kust, staken een heuvel over en bereikten een bos met eiken, kastanjes en olijfbomen. Om hen heen heerste een doodse stilte. Voor hen verrees de Chapelle Santa Maria. Het klooster, een hoog, grijs bouwwerk van verglaasde steen met een houten dak en een lage klokkentoren, stond hier al vanaf de elfde eeuw.

De Corsicaan bleef staan. ‘Waar gaan we heen? Ik ken het hier niet.’

‘Heb je deze nationale bezienswaardigheid nog nooit bezocht? Het schijnt toch verplichte kost te zijn voor iedere eilandbewoner.’

‘Ik woon in het zuiden. Daar hebben we onze eigen attracties.’

Ashby gebaarde naar de bomen links. ‘Ik heb gehoord dat daar achter het klooster een begraafplaats ligt.’

Hij liep nu voorop over het pad, dat werd verlicht door de volle maan. Verder was nergens licht te zien. Het dichtstbijzijnde dorp bevond zich kilometers verderop.

Ze liepen om het oude bouwwerk heen en kwamen bij een gebogen, ijzeren hek dat toegang bood tot de begraafplaats. Zijn research had aan het licht gebracht dat de middeleeuwse edellieden van Cap Corse van hun Genuese heersers een zekere vrijheid van handelen hadden gekregen. Hier in het uiterste noorden, op het bergachtige, onherbergzame stuk land dat de zee doorkliefde, hadden de Corsicaanse edelen geprofiteerd van zowel de Fransen als de Italianen. Ooit hadden twee plaatselijke families hier de macht verdeeld: de Da Gentiles en de Da Mares. Een aantal leden van de familie Da Mares lagen hier, achter het klooster, in eeuwenoude graven.

Plotseling doorboorden drie lichtbundels de duisternis. Elektrische schijnwerpers, die werden aangezet toen ze naderden.

‘Wie is daar?’ riep de Corsicaan.

Een van de lichtbundels bescheen een strak gezicht. Guildhall.

De Corsicaan keek Ashby aan. ‘Wat heeft dit te betekenen?’

Ashby gebaarde voor zich uit. ‘Dat zal ik je laten zien.’

Ze liepen naar de lichten over een pad van afbrokkelende stenen bakens, waarvan er ongeveer vijftig waren overwoekerd met geurende maquis. Toen ze dichterbij kwamen beschenen de lichten een langwerpig, rechthoekig gat dat in de aarde was gegraven, ongeveer anderhalve meter diep. Naast Guildhall stonden twee jongere mannen, ieder met een schop in de hand. Ashby haalde zijn eigen zaklantaarn tevoorschijn en bescheen de grafsteen, waarin de naam MÉNÉVAL was gebeiteld.

‘Hij was een Da Mare uit de zeventiende eeuw. Die vier Duitse soldaten hebben zijn graf gebruikt als schuilplaats. Ze hebben hier zes kisten begraven, precies zoals de Moorse Knoop met behulp van het boek aangaf. ‘Santa Maria-toren, klooster, begraafplaats, baken, Ménéval.’

Hij richtte de lichtbundel van zijn lantaarn nu op het vers gedolven graf. Het was leeg.

‘Geen kisten. Geen Ménéval. Niets. Kun je me dat uitleggen?’

De Corsicaan zweeg.

Ashby had ook geen antwoord verwacht. Met zijn lantaarn bescheen hij de gezichten van de twee andere mannen, waarna hij zei: ‘Deze mannen werken al heel lang voor me. Net zoals hun vaders. En ooit ook hun ooms. Ze zijn volstrekt loyaal. Sumner,’ riep hij.

Uit de duisternis verschenen nog meer gestalten en een nieuwe lichtbundel bescheen hun gezichten.

‘Gustave,’ zei de Corsicaan, toen hij het gezicht van zijn medesamenzweerder herkende. ‘Wat doe jij hier?’

‘Deze man, Sumner, heeft me hier gebracht.’

‘Je hebt me verlinkt, Gustave.’

De andere man haalde zijn schouders op. ‘Jij zou hetzelfde hebben gedaan.’

De Corsicaan lachte. ‘Dat is waar. Maar nu zijn we allebei rijk.’

Ashby merkte dat ze Corsicaans praatten, dus voegde hij er in hun eigen taal aan toe: ‘Excuses voor het ongemak. Maar we hadden privacy nodig om onze zakelijke overeenkomst passend af te ronden. En ik wilde weten of hier inderdaad iets te vinden was.’

De Corsicaan gebaarde naar het gat in de grond. ‘Zoals u kunt zien, lord Ashby, zijn er geen kisten. Er is geen schat, zoals u al vreesde.’

‘Dat is niet zo gek, want jullie hebben die kisten onlangs gevonden en afgevoerd.’

‘Dat is absurd,’ zei de Corsicaan. ‘Daar is helemaal niets van waar.’

Het was niet langer nodig de schijn op te houden. ‘Ik heb drie jaar lang gezocht naar het goud van Rommel. Dat heeft me veel tijd en geld gekost. Zes maanden geleden heb ik eindelijk de familie van die vijfde Duitser getraceerd. Hij heeft nog lang geleefd en is tien jaar geleden in Beieren gestorven. Zijn weduwe liet me haar woning binnen, tegen betaling uiteraard. Tussen zijn bezittingen trof ik de Romeinse cijfers aan.’

‘Lord Ashby,’ zei de Corsicaan, ‘we hebben u niet verraden.’

‘Sumner, zou je de heren alsjeblieft willen vertellen wat je hebt gevonden?’

De donkere gestalte richtte zijn lantaarn op het gezicht van Gustave. ‘Zes kisten. Begraven in de achtertuin van deze schooier.’ Hij liet een stilte vallen. ‘Vol goudstaven, gemerkt met de swastika.’

Ashby kon wel een gat in de lucht springen bij deze onthulling. Hij had tot op dat moment niet geweten wat ze hadden ontdekt. Terwijl hij met de Corsicaan op stap was had Sumner Murray met zijn zoons Gustave bezocht, die in de buurt van Bastia woonde, en ontdekt dat zijn vermoedens juist waren. En terwijl hij met zijn jacht naar zijn bestemming koerste, waren de Murrays via de snelweg langs de kust naar het noorden gereden. Vervolgens was Guildhall aan land gegaan om het graf te delven.

‘Ik heb in goed vertrouwen zaken met jullie gedaan,’ voegde Ashby de twee leugenaars toe. ‘Ik heb jullie een percentage van de opbrengst beloofd en die afspraak zou ik ook zijn nagekomen. Jullie hebben ervoor gekozen me te bedriegen en daarom vorder ik het miljoen terug dat ik ieder van jullie heb betaald.’

Hij had gelezen over de beruchte Corsicaanse vendetta’s, bloedveten die soms tussen families uitbraken en aantallen slachtoffers eisten die je eerder associeerde met burgeroorlogen. Wat meestal begon met een onbeduidende schending van iemands eergevoel kon leiden tot een sluimerende animositeit die tientallen jaren voor talloze dodelijke slachtoffers zorgde. De Da Gentiles en de Da Mares hadden elkaar eeuwen lang bestreden en sommige slachtoffers van die vete lagen hier om hen heen begraven. Officieel bestonden vendetta’s niet meer, maar de Corsicaanse politiek werd er nog steeds door geteisterd. Liquidaties en geweldplegingen waren aan de orde van de dag. Dit politieke verschijnsel werd nogal eufemistisch aangeduid met de term règlement de comte. Geschilbeslechting. Ook nu was het tijd om een geschil te beslechten.

‘Normaal gesproken zou ik dit in handen hebben gegeven van mijn advocaat.’

‘Een advocaat? Bent u van plan ons voor de rechter te slepen?’ vroeg de Corsicaan.

‘Lieve hemel, nee.’

De Corsicaan lachte. ‘Ik dacht al. Kunnen we misschien iets regelen? Tenslotte hebben we u een deel van het antwoord gegeven. Kunnen we in ruil daarvoor het geld dat u ons hebt gegeven niet houden?’

‘Om dat te doen zou ik u eerst uw verraad moeten vergeven.’

‘Dat zit nu eenmaal in mijn aard,’ zei de Corsicaan. ‘Ik kan er niets aan doen. Wat dacht u van de helft van het geld, voor onze moeite?’

Hij zag dat Guildhall zich langzaam van de twee mannen verwijderde. Sumner en de twee jongere Murrays waren al achteruitgelopen. Kennelijk voelden ze aan wat er te gebeuren stond.

‘De helft lijkt me eigenlijk ook wel een beetje veel, krabbelde de Corsicaan terug. ‘Wat dacht u van…’

Twee knallen verstoorden de nachtelijke stilte.

De lichamen van de beide Corsicanen schokten toen de kogels uit Guildhalls pistool hun schedels doorboorden. De mannen zakten in elkaar en tuimelden voorover in het open graf.

Probleem opgelost.

‘Gooi het dicht en zorg dat niemand het te weten komt.’ Hij wist dat hij dit aan de Murrays kon overlaten.

Guildhall liep naar hem toe en Ashby vroeg: ‘Hoeveel tijd heb je nodig om het goud op te halen?’

‘We hebben het al. Het ligt in de vrachtwagen.’

‘Prima. Breng het naar de Archimedes. We moeten gaan. Morgen heb ik elders verplichtingen.’