Mister Ndogo
De mensen zijn hier opvallend vriendelijk, maar - helaas – die vriendelijkheid is minder gericht tegen mij dan tegen mijn witte huid. Het is de onderdanige vriendelijkheid van de gewóne man tegen de gróte man, van de arme sloeber tegen de rijke sloeber. Het is de vriendelijkheid van de zielige nietsbezitter die berekend heeft dat hij door zich te vernederen een kans van 1 pct maakt bij de allesbezitter een snaartje te raken die een belletje aan het rinkelen brengt waarop een sigaretje of een dubbeltje uit hem valt. In 99 pct. van de keren komt er een ontzettend kabaal uit de allesbezitter en verschijnt er met flitsende lichten 'TILT'. Daar staat tegenover dat de nietsbezitter door arrogant onvriendelijk te doen een kans van 100 pct. loopt getilt te worden.
Ik ken eigenlijk niets ontmoedigender dan dit soort vriendelijkheid; zij sluit elke vorm van communicatie uit.
In Nederland zegt de liftbediende 'Dag meneer' tegen zijn directeur. Hier zegt hij: 'Jambo bwana mkoebwa' (Dag grote man).
Een van de eerste keren dat deze groet goed tot me doordrong, kwam hij uit de mond van een zéér, zéér grote man. De verhoudingen waren té grotesk voor mij om er geen gebruik van te maken en omhoogblikkend terug te groeten met: 'Jambo bwana ndogo' (Dag kleine vent). Het behoort tot het soort grapjes dat een bwana mkoebwa zich in dit land kan permitteren en de kleine vent glimlachte er dan ook breed om zonder me rot te slaan. Terecht, want het was grappig bedoeld en niet iedereen die net vier woorden in een vreemde taal geleerd heeft krijgt de gelegenheid zo adrem te kunnen reageren.
Vooral in Kampala zit het vol met die zielige bwana mkoebwa-zeggers, die noodgedwongen van hun gevoelens van eigenwaarde hebben afgezien. Ze zouden je bijna doen vergeten dat er ook talloze Afrikanen zijn die niet voor een 1 pct. kans op een sigaretje of een dubbeltje hun eigenwaarde hebben verkocht. Kampala zit er vol mee, maar je herkent en ontmoet ze niet zo makkelijk. Waar ik ze wel soms - maar sinds ik er een beetje op let eigenlijk vrij vaak - ontmoet is in het ziekenhuis of op de polikliniek. Het zijn patiënten ofwel begeleiders en bezoekers van zieke familieleden. Het zijn vaak gewone kleine mensen zonder schoolopleiding. Ze kennen geen Engels, geen Swahili, zijn vaak zonder werk of gewoon boer, maar ze weten - zoals onze Amerikaanse vriend David zou zeggen - 'what is what'. Ze zijn niet niemand, ze zijn iemand. Ze zijn beleefd, maar niet overdreven vriendelijk. Ze kijken je afwachtend aan en denken: 'Zo jij bent dus dokter, maar dát zegt mij nou net niks. Laat eerst maar 's zien of je ook iemand bent.'
Het is een verademing hen te ontmoeten. Als ze uiteindelijk besluiten vriendelijk te zijn, dan is die vriendelijkheid niet bestemd voor mijn witte huid, maar voor de iemand die ik ben.