Huid
Na een reisje van een maand met de boot: Afrika. Wat opvalt: veel Afrikanen (mensen met donkere huid, lichte handpalmen en voetzolen, dikke lippen, kroeshaar; ze hebben nog het meest weg van Surinamers.) Voorts: de voorstelling van volslagen primitiviteit, uit Nederland meegenomen (je onbewust opgedrongen door Voordevrouwverhaaltjes) kun je beter meteen helemaal overboord zetten. Stel je mijn voorlopige standplaats Mbale (derde stad in Oeganda) voor als een redelijk ontwikkeld provinciestadje van 15.000 inwoners. Nergens gillende om speer en totem heen dansende wilden, maar een westers straatbeeld van lopende, fietsende en in auto's rijdende mensen, die bepaalde verkeersregels eerbiedigen en gebruik maken van ongeveer acht kroegen, twee bioscopen en veel prostituees. Elke zaterdagavond dansen in een grote zaal met een lekker Kongolees bandje. Voorts draagbare Philipsradio's en televisie. Zelfs of uiteraard een woningprobleem. Hoe je het echter ook bekijkt: hier asemt de provincie. Dat voelden we pas goed, toen we een tijdje geleden voor twee dagen naar de hoofdstad Kampala gingen, waar we ons meteen vanwege de sophisticated youth around, die geen aandacht aan onze blanke verschijningsvormen schonk, thuis voelden. Hier in Mbale voel je je als withuid nog erg bekeken. In ieder geval voel je je zwetende huid als een opwekking tot afgunst, tot overmatig dienstbetoon, tot redeloze vriendelijkheid, tot buitensporig handjesgeschud. Om je heen zweeft iets van de metafysische machthebber, de Grote Verlener van Geld en Gunsten. Een schooljongen vraagt, als ik na gedaan werk op de polikliniek in de auto stap of hij mee mag rijden. Het betreft een stukje van 500 meter. 's Middags zie ik hem bij het gebouw terug. Hij schiet op me af en vraagt of hij mijn naam en adres op een stukje papier mag schrijven. 'Maybe some time in the future I’ll feel like writing you.' Diep ontroerd, ook al door de mooiheid van z'n taal, schrijf ik het op. Zorgvuldig bergt hij het papiertje weg. 'Whenever I am in trouble, I just write you a letter,’ zegt hij. In een winkel met twee Indiërs (alle winkels zijn in het bezit van Indiërs) achter de toonbank en vijf Afrikanen ervoor. Ik stap binnen en mij wordt direct gevraagd wat er van m'n dienst is. Ik wijs op mijn voorgangers-medemensen en zeg, dat ik zal wachten. De man gaat enigszins schichtig voort eerst de Afrikanen te helpen. Niet alleen de vijf die er al waren, maar tot mijn grote woede ook de drie die na mij zijn binnengekomen. Dat bedoelde ik nou ook weer niet. Ach, al deze dingen zullen er, als ze je na een tijd genoeg gezien en bekeken hebben, wel afgaan. Maar dan zal de provincie zich verder voor eeuwig laten voelen in de vele avonden, die Marianne, ik en de fles lezend en doezelend zullen doorbrengen. Buiten: de nacht, de krekels en zelfs, zegt Marianne, af en toe een hyena en 's morgens de vogels die inderdaad tropisch en prachtig zijn en de idiootste geluiden maken.