Mister De Leeuw

Op een gegeven moment werd het toch te gek. Al onze Europese kennissen hadden stoere verhalen over Olifanten, die dreigend kwamen opzetten, Leeuwen, die aan hun auto snuffelden, Nijlpaarden, die chargeerden, etc., etc. Wij waren nog steeds niet naar een Wildpark geweest en zaten er maar een beetje bij met onze mond vol kiezen en slagtanden. Ik probeerde het wel steeds weer met die ene aap, die we gezien hadden op de weg van Mbale naar Kampala. 'Midden op de weg, zeg, lag ie op het warme asfalt te rollen,' vertelde ik enthousiast, ook al had het beest gewoon aan de kant van de weg gezeten en waren we er met een snelheid van 100 km aan voorbijgeraasd. Veel succes had ik er echter niet mee. Eén had er op die plek wel eens tien gezien. Een ander wilde weten welk merk. 'Gorilla,' zei ik pardoes, want ik ben door de reclame zo geïndoctrineerd, dat ik niet eens een andere naam weet. 'Dat kan niet,' luidde het antwoord. 'Daar zitten alleen maar Lexingtons.' Of ik die naam goed verstaan heb weet ik niet, hij kan ook Caballero's of Mandrils gezegd hebben.

Hoe je er nu verder ook over denkt, het is niet leuk op die manier alsmaar op je nummer gezet te worden. Ik schaafde wat aan mijn verhaal: '... Midden op de weg stond ie, met zijn poot omhoog. Ik móest wel stoppen. Het scheelde een haar of ik had hem overhoop gereden. Nou, het beest bukt zich een beetje en kijkt me een volle minuut eng in de ogen. Ik merkte aan het schudden van de auto dat de koude rillingen door me heengingen. Toen loopt ie om de auto heen en begint aan Marianne's kant aan het portier te rukken. Godlof, de knip zat er op. Ik wil gas geven en verdomme - alsof de duvel er mee speelt - m'n motor slaat af, verzopen in de benzine. Nou, daar stonden we dan en die Baviaan - of wat het ook geweest is - lachen man, lachen, je werd er koud van. En toen... je gelooft het niet... Ach, ik vertel niet verder, jullie geloven het toch niet. Nee, ik doe het niet. Jullie denken toch dat ik het allemaal uit m'n duim zuig. Nee.'

'Nee zeg. Nou moet je verder vertellen. Vertel op. Wat deed ie toen?'

'Ik voel er niks voor. Jullie geloven het toch niet en ik voel me alleen maar in m'n broek gezeken.'

'Hè toe. Als je iets begint moet je het afvertellen. Dat is niet eerlijk.'

'Nou vooruit dan. Je gelooft het niet, maar je kunt het Marianne vragen. Wel, eigenlijk is het helemaal niet zo gek. ...Goed, het beest houdt op met lachen en rukken, hij loopt naar de achterkant van de auto en begint hem op gang te duwen. Even later rijden we zwaaiend weg...'

‘…’

'Ja. En dat is dan de reden waarom we nooit meer langs die plek gaan zonder er een bosje bananen neer te leggen.'

Er werd in ieder geval naar geluisterd, maar ik kreeg niet de indruk, dat ik me er lang mee zou kunnen handhaven. Het werd ons steeds duidelijker, we zouden zelf naar een wildpark toe moeten.

Er zijn er genoeg in Oeganda. Onze keus valt tenslotte op het Queen Elizabethpark op de grens met de Kongo, vooral omdat Bashisha hetzelfde weekend ook 300 mijl die kant uit moest en ons aanbiedt de eerste nacht bij zijn familie door te brengen.

Als we na dat bezoek op zaterdag laat in de ochtend eindelijk op weg gaan om de laatste dertig mijl naar het park af te leggen, verkeren we beiden in een staat van opwinding. Ik stel mij voor regelrecht op de eerste de beste leeuw af te rijden en als hij weigert aan mijn auto te snuffelen, wel, dan ga ik met de auto aan hem snuffelen. Daarna gaan we rustig de nacht in de auto doorbrengen en de volgende dag meteen weer naar huis of eerst nog lekker lui in de ochtend een boekje lezen. Desnoods over wilde dieren.

Marianne stelt zich echter iets heel anders voor. Ze vindt, dat - nu we er eenmaal zijn - we moeten proberen zoveel mogelijk merken dier te zien.

De grote moeilijkheid is, dat we beiden volkomen leek zijn op dit gebied en een stilstaand beest niet van een plant kunnen onderscheiden, laat staan het ene beest van het andere. Het heeft dus weinig zin, maar op haar aandringen besluiten we tot een biologische herindeling, waarmee wel enigszins te werken valt. We zullen gaan letten op zwem-, kruip-, looprenspring-, en vliegdieren. Als we ze allemaal gehad hebben, gaan we lezen of naar huis. We zijn ondertussen vlak bij het park en verdomd, links naast de weg staat ineens iets enorms. Het beweegt en is dus geen plant, het loopt en is dus in ieder geval een loopdier. Het is drie meter hoog, vier meter lang, gaat volledig in het grijs gehuld, beweegt zich voort op vier boomstammen, heeft een slurf van anderhalve meter, twee uit witte biljartballen (wat doen ze in godsnaam met die rooie?) gesmede meterslange slagtanden en geweldige flaporen, waarmee inderdaad druk geflapperd wordt.

'Een olifant,'

zegt Marianne. Ze doet me toch altijd weer verbaasd staan met haar wijsheid en fenomenale kennis van planten en dieren. Ik zie het nu zelf ook. Geen twijfel mogelijk: een olifant. Verderop staan er nog twee. Onwillekeurig beginnen onze ogen het landschap af te zoeken naar de circustent, waar ze uit ontsnapt zijn. Het grillige heuvellandschap van de laatste honderd mijl heeft intussen plaatsgemaakt voor een onafzienbare vlakte met gras en hier en daar een boompje. Heel in de verte doemt een bergketen op, die later in de Kongo blijkt te liggen. Geen circustent te zien. In de verte zien we een stofwolk, die zich naar ons toe schijnt te bewegen. Aangezien het nog buiten het park is en we nog niks betaald hebben, besluiten we snel door te rijden. Zo meteen gaat er nog iemand beweren, dat die beesten van ons zijn en dat we ze niet los mogen laten lopen, als we ze uitlaten.

Een paar mijl verderop, nog steeds buiten het park, betrappen we een groep van vijftien dieren bij het zeer ondeskundig oversteken van de weg. Ze hebben het gat hoog en steunen op de buitenkant van hun handen. 'Apen,' zegt Marianne, die werkelijk op dreef is. Ze wil stoppen om te kijken hoe ze een voor een in het struikgewas verdwijnen. Afgezien nog van het feit, dat ik dit op zichzelf zinloos vind, wil ik niet het risico lopen, dat er echt een aan het portier gaat rukken, omdat ie gehoord heeft, dat er dan ergens bananen uit komen. Daar schiet ik geen bal mee op. Niemand zal me geloven als ik het vertel. Het zou een goeie grap zijn, geef ik toe, maar 'Let's face it,' zeg ik tegen Marianne. 'We zijn hier niet voor ons eigen plezier.'

Een half uur later zitten we veilig in het park onder een soort boom onze broodjes op te eten en warme thee te drinken. De boom heeft eigenlijk geen takken en bladeren, maar bestaat uit een verzameling cactusachtige uitgroeisels. Marianne weet te vertellen, dat het een Euphorbia is en geeft als karakteristieke bijzonderheid dat deze boom niet ruist, maar rammelt. Van het uit vijftig delen bestaande grazende groepje aan de voet van onze heuvel beweert ze, dat het 'buffels' zijn. Volgens Hemingway erg gevaarlijke beesten.

Ik ben blij, dat ze zich van tevoren een beetje over het wild op de hoogte heeft gesteld, want ze zien er erg vredig uit, zo grazend, en ik zou me, als ik ze iets te vertellen had, zonder remmingen onder hen begeven hebben. Honderd meter heuvelopwaarts, op de top, zodat je tegen de lichte achtergrond alleen maar de silhouetten ziet, staan een vijfhonderdtal looprenspringdieren. ´Hert,´ zou ik zeggen als het m'n leven zou kunnen redden, maar ik zie nergens een echt gewei. Een tiental van hen staat een stuk dichterbij met het lichaam afgewend en de kop naar ons toegekeerd doodstil naar ons te kijken. Als ik me een kwartier later uit liggende positie opricht staan ze er nog in precies dezelfde houding. Ze zien er wat bedroefd uit en kijken me aan alsof ze willen zeggen: 'Ach, lieve meneer, pak je fototoestelletje nou, dan kunnen we weer gewoon verder grazen.' Ik maak een handgebaar, dat we geen apparaatje hebben. Met twee grote sprongen bewegen ze zich vijf meter verder de heuvel op, maar daar blijven ze weer doodstil staan.

Als ik een kwartier later weer kijk, staan ze er nog steeds met hun zielige 'lieve meneer' gezichten. Alleen bij één, een jonkie nog, ontwaar ik iets van opstandigheid. 'Als jij met je blanke smoel denkt, dat ik hier eeuwig blijf staan wachten tot jij dat fotootje neemt, dan heb je het wel goed mis,' lees ik in zijn houding, maar ja hij staat er ondertussen toch nog maar. Ik pak een lege thermosfles, richt de opening op het groepje, kijk in het zoekertje, kniel, steek een hand in de hoogte en klik met mijn tong. Opgetogen springen de diertjes zigzaggend terug naar de rest van de kudde. Daar kijken ze nog even om en gaan dan tevreden grazen. Ik mag dan weinig van de verschillende merken afweten, niemand kan beweren, dat ik dieren niet begrijp.

Het loopt alweer tegen vieren als we met de jachtopziener in de auto op weg gaan om naar leeuwen te kijken. Hij stuurt ons van het kamp regelrecht naar een struikgewas honderd meter verder op.

'Lion,'

zegt hij trots, op het bosje wijzend. Inderdaad, daar ligt een leeuw, althans iets, waarvan het heel flauw zou zijn te beweren, dat het geen leeuw is.

'Zo nou hebben we het wel gezien,'

zeg ik na een minuut, maar de man gebaart, dat ik stil moet zijn. Het is kennelijk de bedoeling, dat we hier nog uren in het bosje blijven turen. Ik zucht diep, maar gelukkig gaat er ineens een klein felgeel vogeltje op een takje van de struik zitten. Het takje buigt diep door, zwiept weer omhoog en blijft zo een tijdje heerlijk nawippen. Het vogeltje tsjilpt, dat het een lieve lust is. Ik heb mijn hoofd in de richting van de leeuw gericht, maar de man heeft gelukkig niet in de gaten, dat mijn ogen in hun rechter bovenhoek zitten. Ook Marianne zit volgens mij ademloos, maar stiekem omhoog te kijken. Er strijkt een ander felgeel vogeltje neer op een takje vlakbij ons dat ook kirrend van plezier uitwipt. Het leven is mooi als ie een vogeltje bent en ik vraag me af hoe het is als je leeuw bent.

'Big lion,'

zegt de man. 'At night he goes out and kills.' Ik ben blij te horen, dat die leeuw niet dag en nacht in zijn lullige bosje hoeft te blijven zitten. Op zijn zware stemgeluid zijn de vogeltjes beide opgevlogen en ongetwijfeld wippen ze nu op andere takken.

Het lijkt me niet leuk om leeuw te zijn en nergens op te kunnen wippen.

'More lions?

' vraagt de man. Hij begint te begrijpen, wat voor vlees hij in de auto heeft. Voor Marianne is de aardigheid er kenneliik ook af nu de vogeltjes verdwenen zijn. Ze zegt, dat we vandaag wel genoeg gezien hebben.

'Geen leeuwen,'

zeg ik, 'maar als u ergens bier te vinden weet, dan houden we ons aanbevolen.' Bier is alleen maar buiten het park, rechtsaf naar het grensplaatsje Ishasha. Aangezien het café net honderd meter over de grens is, staan we even later op de grens Oeganda-Kongo. De Kongolese post bestaat uit een stelletje vage jongens, waarvan géén een officieel kostuum draagt. Ze willen ons eerst niet doorlaten, omdat ze denken, dat we benzine willen tanken. Er is geen benzine in de pomp, dus heeft het geen zin.

Hun houding wordt echter een stuk positiever, als we vertellen dat we uit Kampala komen en alleen maar een biertje willen.

'Kunnen we er dan door?'

vraagt Marianne in het Frans.

'Mais madame,'

zegt een van de jongens, 'il y a quand même les formalités.' Hij grijnst breed en ook wij vinden het een goeie grap.

Wat wil hij dan zien? Paspoort? Autoverzekering? Visum? Hij blijft grijnzen.

'Aha,'

zeg ik, 'les formalités!' We lachen elkaar jaknikkend toe en ik heb het gevoel er een vriend bij te hebben.

'Les formalités,'

herhaalt hij en gaat tegen de muur leunen. We staan er nu al een tijdje. 'Les formalités,' zeg ik verklarend tegen Marianne.

'Maar meneer,'

vraagt Marianne, 'wat voor formaliteiten bedoelt u?'

'Ça madame, je ne sais pas.'

Hij lacht nog eens vol begrip en gebaart ons door te rijden.

In het café heerst een typische ´het einde van de wereld heeft net plaats gevonden maar hier duurt het nog wel even’-sfeer. Er zit één dronken volkomen in zichzelf gekeerde man aan de bar. Het is doodstil, op het gezoem van vliegen na. Een half-cast meisje schuift ons twee flessen toe en gaat verveeld in een rafelig boekje met een Tarzanplaatje voorop zitten lezen. Een half-cast kind speelt met bierflesdoppen in de voordeur. We willen de sfeer eerst op de Kongo schuiven, maar beseffen, dat hij typisch is voor elk uithoekcafé. Ik probeer Marianne uit te leggen dat ik dieren best leuk vind om te zien en zo, maar dat mensen veel meer voor me betekenen. 'Neem zo'n jongen nou, die zegt: Mais madame, il y a quand même les formalités. Dat is toch iets machtigs. Ik moet het eerste dier nog ontmoeten, dat...' Maar het is niet echt het moment voor een diep gesprek. We maken ons allebei een beetje zorgen om de terugkeer naar Oeganda. Zwijgend drinken we ons bier, kijkend naar ons uit België en Frankrijk bekende caféaffiches. Het blijkt gelukkig mee te vallen. Als we stoppen aan de andere kant van het grenskantoortje, wuift dezelfde jongen ons zonder formaliteiten, maar wel van achter een machinegeweer vandaan, Oeganda in. Na de nacht in het parkkamp te hebben doorgebracht rijden we de volgende dag weer naar huis. Veel was het niet, maar als we een beetje bijschaven kunnen we eindelijk meepraten.

Vreemde Eend
titlepage.xhtml
VreemdeEend_split_000.htm
VreemdeEend_split_001.htm
VreemdeEend_split_002.htm
VreemdeEend_split_003.htm
VreemdeEend_split_004.htm
VreemdeEend_split_005.htm
VreemdeEend_split_006.htm
VreemdeEend_split_007.htm
VreemdeEend_split_008.htm
VreemdeEend_split_009.htm
VreemdeEend_split_010.htm
VreemdeEend_split_011.htm
VreemdeEend_split_012.htm
VreemdeEend_split_013.htm
VreemdeEend_split_014.htm
VreemdeEend_split_015.htm
VreemdeEend_split_016.htm
VreemdeEend_split_017.htm
VreemdeEend_split_018.htm
VreemdeEend_split_019.htm
VreemdeEend_split_020.htm
VreemdeEend_split_021.htm
VreemdeEend_split_022.htm
VreemdeEend_split_023.htm
VreemdeEend_split_024.htm
VreemdeEend_split_025.htm
VreemdeEend_split_026.htm
VreemdeEend_split_027.htm
VreemdeEend_split_028.htm
VreemdeEend_split_029.htm
VreemdeEend_split_030.htm
VreemdeEend_split_031.htm
VreemdeEend_split_032.htm
VreemdeEend_split_033.htm
VreemdeEend_split_034.htm
VreemdeEend_split_035.htm
VreemdeEend_split_036.htm
VreemdeEend_split_037.htm
VreemdeEend_split_038.htm
VreemdeEend_split_039.htm
VreemdeEend_split_040.htm
VreemdeEend_split_041.htm
VreemdeEend_split_042.htm
VreemdeEend_split_043.htm
VreemdeEend_split_044.htm
VreemdeEend_split_045.htm
VreemdeEend_split_046.htm
VreemdeEend_split_047.htm
VreemdeEend_split_048.htm
VreemdeEend_split_049.htm
VreemdeEend_split_050.htm
VreemdeEend_split_051.htm
VreemdeEend_split_052.htm
VreemdeEend_split_053.htm
VreemdeEend_split_054.htm
VreemdeEend_split_055.htm
VreemdeEend_split_056.htm
VreemdeEend_split_057.htm
VreemdeEend_split_058.htm
VreemdeEend_split_059.htm
VreemdeEend_split_060.htm
VreemdeEend_split_061.htm
VreemdeEend_split_062.htm
VreemdeEend_split_063.htm
VreemdeEend_split_064.htm
VreemdeEend_split_065.htm
VreemdeEend_split_066.htm