Bloed en Tranen
Op de polikliniek moet ik van een vijfjarig Europees jongetje bloed voor onderzoek afnemen. Ook al doe ik mijn best hem met zalvende woorden geruststelling en bijna-geen-pijn in te blazen, op het moment suprème - als ik verbaasd met een gezicht van 'Hé, wat komt dáár nu aan' de naald vanachter mijn rug te voorschijn laat komen - raakt het kereltje in paniek. De drie Afrikaanse helpsters kunnen hem niet in bedwang houden. Het kereltje gilt van angst. Zijn vader, die erbij staat en hem al verteld heeft dat hij moest laten zien hoe dapper hij wel niet is, schaamt zich zo, dat hij hem een harde klap in het gezicht geeft.
Zó zijn zíjn manieren.
Zo niet die van de Afrikanen. De drie helpsters uiten om het hardst hun afkeuring: 'Sla hem niet, meneer! Sla hem toch alsjeblieft niet!' Ik sta perplex over het goede Engels wat er ineens uitkomt, want tegen mij hebben ze nog nooit een woord Engels gesproken. Twee van hen laten het kereltje los en heffen hun armen op om hem desnoods met geweld tegen een tweede klap te beschermen. Zelf heb ik de naald alweer achter mijn rug en ik kijk schijnheilig maar innemend toe terwijl ik het kereltje sussend op de schouders klop.
Wát er ook gebeurt, dat bloed moet ik hebben!
De kop van de vader is rood en nijdig, maar beduusd van de reacties laat hij zijn opgeheven hand zakken. Hij gaat het nu psychologisch aanpakken met: 'Straks zal ik thuis aan Katy vertellen hoe je geschreeuwd hebt.'
Het is nauwelijks een verbetering, maar ja ik kan me voorstellen dat een vader in zijn toestand álles probeert om zijn autoriteit te herstellen. En wat mij betreft, het doel heiligt de middelen.
Het kereltje komt langzaam weer wat tot rust en kijkt me vol vertrouwen aan. Hij kan nog steeds niet geloven dat de naald die zojuist te voorschijn kwam in mijn hand zat. 'Vriendelijke dokter, doe me toch geen pijn,' zeggen zijn ogen, maar ik verhard nu van binnen en mijn lieve glimlach verandert ongemerkt in een wrede grijns. Triomfantelijk buig ik me over zijn armpje heen en haal nu snel de naald te voorschijn. Hij berust. 'Als deze glimlachende vent me ook verraadt dan kan ik maar beter meteen helemaal dood geprikt worden.'
Het gaat nu allemaal geruisloos. Gelukkig maar, want ojee ojee het kan een ontzettend gemier zijn met die kinderen. Na afloop wordt hij uitbundig over de bol gestreken, op de billen geklopt, aan de wangen gevoeld en wat al niet door zijn drie beschermfeeën.
Zijn ogen klaren alweer op. Hij wil nog steeds dood, maar hij begint toch ook al weer in te zien dat het leven best meevalt en dat de wereld niet alléén uit vaders en dokters bestaat.
'Als Katy het hoort zal ze trots op je zijn,'
zeg ik, want mijn sadisme is slechts van kortstondige aard. Het gaat me echt alleen maar om het bloed.De vader zal ik noteren in mijn grote boek als 'in aanmerking komend voor pedagogische ontwikkelingshulp'.