Mevrouw Wamalwa

We zijn klaar met het avondeten en ik ben net begonnen voor te lezen uit Heyermans Volledige Werken deel I (het stuk 'Ora et Labora') als we buiten stemmen horen, geschuifel en geklop op hetraam.

Daar staat Wamalwa. Hij werkt als ongediplomeerd broeder in het ziekenhuis en speelt rechtsbinnen in het elftal, waarin ik wel eens linksbinnen mag spelen. Doorgaans is hij erg bedaard, maar nu is hij uitermate nerveus en stotterig. Zijn vrouw is aan het bevallen en door allerlei omstandigheden ben ik op dit moment de enige die hem kan helpen door haar naar de kraamkliniek in de stad twaalf kilometer verderop te brengen.

Snel rijden we naar zijn nieuwbouwhuisje, één in een lange rij, speciaal voor het ziekenhuispersoneel gebouwd. Zij zijn allen aangesloten op de elektriciteit, maar elektriciteit is duur, dus is het overal donker binnen. Hier en daar slechts een kaars of een petroleumlichtje. Wamalwa duikt snel naar binnen om zijn vrouw te halen.

Voor zijn deur staat een kereltje van een jaar of zes. Meestal rennen kereltjes van zijn leeftijd hard voor me weg. Ik kijk hem pesterig streng aan in het donker, maar hij kent me waarschijnlijk van het voetballen. Hij blijft staan, steekt zijn hand uit en zegt in het Swahili:

'Dag dokter. Hoe maak je het?'

'Oh... eh... best!'

Bij hem hoef ik met mijn lullige geintjes niet aan te komen. Voor hem ben ik een mens als een ander en niet een of andere bovennatuurlijke angstverstuiver.

Ik stap het vertrek, dat slechts door één flakkerend kaarsje verlicht wordt, binnen. Wamalwa hoor ik in het kamertje ernaast een kreunende vrouw toespreken.

In het halfdonker onderscheid ik nu twee andere vrouwen, buren verneem ik later, waarmee ik de traditionele groeten uitwissel. Eén is hoog zwanger en heeft een tweejarig kind op schoot. Ze houdt me met een paar grote ogen angstvallig in de gaten.

'Hoe gaat het?'

vraag ik haar nog maar eens in het Swahili, want met het groeten zonet heeft ze eigenlijk maar half meegedaan. Ze slaat haar ogen neer, verbergt het gezicht achter een hand en glipt met buik en kind zonder iets te zeggen langs me heen door de deur naar buiten. Die witt'n kunn'n je soms zo vreemd ankieken, daar wor je heulemaal duzelig van!

De andere vrouw, die een baby de borst zit te geven moet hartelijk lachen om de plotselinge verdwijning van haar vriendin. Ze heeft me net uitbundig begroet en onder het uiten van éééh- en mmm-geluidjes, waar Afrika het alleenrecht op heeft, zit ze me vrolijk toe te lachen. Ik informeer naar de gezondheidstoestand van de baby en die blijkt uitstekend te zijn.

Haar vriendin heeft zich ondertussen buiten verdekt opgesteld bij het getraliede venster. Tussen beide vrouwen ontspint zich een langdurig gesprek in een taal, die ik niet kan thuisbrengen. De vrouw binnen argumenteert zeer druk en schiet veelvuldig in de lach. De ander beperkt zich tot het plaatsen van kritische opmerkingen. Ik vermoed in de trant van: 'Ja meid, dat kun je nou wel zeggen, maar de moeder van de vrouw, die getrouwd was met de broer van een oom van de zuster van mijn man werd ook eens aangesproken door zo'n witte toen ze zwanger was. Ze kreeg een kind met twee hoofden en een staart.' En: 'Ja, jij hebt mooi praten. Je zou ook wel anders piepen als je nog zwanger was.'

Ik kijk intussen wat rond in het duistere kamertje. Er staan wat houten klapstoeltjes, een paar zinken waskommen, een klein opklapbaar tafeltje met een kaars erop. In een hoek ontwaar ik ineens vier maal twee met wit omringde gaatjes, trapsgewijs naast en boven elkaar. Na enige inspanning zie ik de contouren van vier mensjes, die zich muisstil houden.

Op dit moment komt Wamalwa, zijn vrouw ondersteunend, het zijkamertje uit. De weeën zijn zo te zien nogal hevig. Bovendien zal dit haar achtste kind zijn. Enige haast is dus gewenst.

Met veel moeite wordt de vrouw achter in mijn stationcar gewerkt, waar ik de achterbank heb uitgenomen. Ze zet zich op handen en knieën. Eerst rij ik voorzichtig over de hobbelige zandweg, maar naarmate de weeën erger worden en sneller komen gaat mijn gaspedaal dieper. Het kreunen gaat al over in persen. Met diep zuchten heb ik geleerd en ervaren kun je de onweerstaanbare persdrang bij een vrouw in deze situatie nog wel eens tegengaan. 'Laat haar zuchten!' roep ik Wamalwa in het Nederlands toe. Dan: 'Make her sigh!' Vervolgens: 'Samoeka! Samoeka nyonyo nyo!' hetgeen volgens mij in het Loeganda 'diep ademhalen!' betekent, maar de Baganda zelf hebben daar misschien een andere mening over. Trouwens, Wamalwa is van een heel andere stam, ver weg uit Kenya en zijn gezicht is dan ook gedurende al mijn uitroepen in zijn oorspronkelijke taalverbijsterde stand blijven staan.

'Namna hii!'

vind ik tenslotte en doe het zuchten voor. Helaas maak ik de fout tegelijk met het geluid van het zuchten ook mijn hoofd op en neer te bewegen en mijn mond open en dicht te doen.

Terwijl de vrouw op instructie van Wamalwa trouwhartig haar hoofd op en neer beweegt, de mond open en dicht doet en zonder zuchten hard door blijft persen, stuiven wij gierend door de bochten in Kampala. Als we tenslotte met piepende banden voor de kraamkliniek tot stilstand komen, bedenk ik dat het achter ons al twee minuten volledig stil is.

Wamalwa is de auto uitgesprongen om een brancard te versieren. Ik draai me om. De vrouw, nog steeds op handen en knieën, heeft het hoofd naar mij opgeheven en staart mij verbijsterd aan. Haar ogen lijken omgeven door een decimeter wit. Ze wil wat zeggen maar is haar spraak verloren.

'Mtoto iko?'

(Is het kind er?) vraag ik. Ze antwoordt niet, blijft me alleen met dezelfde wanhoopsogen aanstaren. Ik ben echter niet van gisteren en til haar jurk op. Daar ligt, heel stil, een kind. De navelstreng verdwijnt omhoog in de moeder, die zegt: 'Bwana, mimi mbaya sana, mbaya sana,' (Heer, ik ben intens slecht, intens slecht). Terwijl ik om de auto ren om de achterklep te openen, komt Wamalwa er al aan met twee co-assistenten. Alles blijkt in orde. Wanneer de brancard met vrouw en kind wordt weggereden is haar blik nog steeds op mij gericht. Haar hoofd schuddend klaagt zij: 'Mimi mbaya sana. Mimi mbaya sana. Sana. Sana. Sana.'
Vreemde Eend
titlepage.xhtml
VreemdeEend_split_000.htm
VreemdeEend_split_001.htm
VreemdeEend_split_002.htm
VreemdeEend_split_003.htm
VreemdeEend_split_004.htm
VreemdeEend_split_005.htm
VreemdeEend_split_006.htm
VreemdeEend_split_007.htm
VreemdeEend_split_008.htm
VreemdeEend_split_009.htm
VreemdeEend_split_010.htm
VreemdeEend_split_011.htm
VreemdeEend_split_012.htm
VreemdeEend_split_013.htm
VreemdeEend_split_014.htm
VreemdeEend_split_015.htm
VreemdeEend_split_016.htm
VreemdeEend_split_017.htm
VreemdeEend_split_018.htm
VreemdeEend_split_019.htm
VreemdeEend_split_020.htm
VreemdeEend_split_021.htm
VreemdeEend_split_022.htm
VreemdeEend_split_023.htm
VreemdeEend_split_024.htm
VreemdeEend_split_025.htm
VreemdeEend_split_026.htm
VreemdeEend_split_027.htm
VreemdeEend_split_028.htm
VreemdeEend_split_029.htm
VreemdeEend_split_030.htm
VreemdeEend_split_031.htm
VreemdeEend_split_032.htm
VreemdeEend_split_033.htm
VreemdeEend_split_034.htm
VreemdeEend_split_035.htm
VreemdeEend_split_036.htm
VreemdeEend_split_037.htm
VreemdeEend_split_038.htm
VreemdeEend_split_039.htm
VreemdeEend_split_040.htm
VreemdeEend_split_041.htm
VreemdeEend_split_042.htm
VreemdeEend_split_043.htm
VreemdeEend_split_044.htm
VreemdeEend_split_045.htm
VreemdeEend_split_046.htm
VreemdeEend_split_047.htm
VreemdeEend_split_048.htm
VreemdeEend_split_049.htm
VreemdeEend_split_050.htm
VreemdeEend_split_051.htm
VreemdeEend_split_052.htm
VreemdeEend_split_053.htm
VreemdeEend_split_054.htm
VreemdeEend_split_055.htm
VreemdeEend_split_056.htm
VreemdeEend_split_057.htm
VreemdeEend_split_058.htm
VreemdeEend_split_059.htm
VreemdeEend_split_060.htm
VreemdeEend_split_061.htm
VreemdeEend_split_062.htm
VreemdeEend_split_063.htm
VreemdeEend_split_064.htm
VreemdeEend_split_065.htm
VreemdeEend_split_066.htm