Mister Quichote

Tien dagen geleden hebben we Mbale voorgoed verlaten. We zitten momenteel in de hoofdstad Kampala in een hotel te wachten tot ons een huis zal worden toegewezen. Ik werk nu in een psychiatrisch ziekenhuis, het enige, voorlopig, in dit land, acht mijl buiten de stad. In Kampala zijn, zoals in de rest van het federaal met Oeganda verbonden ex-koninkrijk Boeganda, nog steeds de 'emergency regulations' van 23 mei j.l. van kracht. Op die dag namelijk werd de Kabaka (Koning) van Boeganda, door troepen van de Centrale regering uit zijn paleis verjaagd. Twee weken was hij spoorloos en toen dook hij - tegen alle verwachtingen in – in Londen weer op. Hij lééfde, en kon alles kleurig navertellen. Van de noodtoestand merk je hier weinig. Het dagelijks leven gaat gewoon door. Alleen, er is een avondklok. Tussen twaalf en vijf 's nachts is het veiliger je niet op straat te vertonen.

Na Mbale, waar we de aardige mensen net begonnen te vinden, reden we in Kampala de eerste dagen een beetje doelloos en verlaten rond. Op onze eerste zaterdagmiddag komt Marianne op het aardige idee een kijkje te gaan nemen bij het Kabakapaleis, waar twee maanden geleden de gevechten plaatsvonden. We zetten dus koers naar Mengo-hill.

Een lange weg tegen de heuvel op en dan stuiten we ineens op een hoge muur. We besluiten de weg langs de muur te volgen tot we bij een opening of een hek komen. Ik ontdek in mijn spiegeltje, dat we achtervolgd worden door een andere auto. Het blijkt echter loos alarm, want als de muur rechtsaf gaat en wij ook, gaan de achtervolgers rechtdoor. Ik haal opgelucht adem en hoor tegelijkertijd een enorm geschreeuw. Dertig meter verderop zie ik vier auto's nogal wanordelijk op de weg staan en vlak daarvoor is inderdaad het langverbeide hek. Aangezien we het geschreeuw niet helemaal kunnen plaatsen, beginnen we ons minder prettig te voelen. Er is niemand te zien. Ik rem een beetje af en kijk in de achteruitspiegel, omdat ik als enige verklaring kan bedenken, dat we net iemand, die zich minder goed kan uitdrukken, over de tenen gereden zijn. Achter ons is ook niets! Ineens gaat er echter een hekje naast het grote hek open. Eruit komt een geweer met een soldaatje eraan. Het geweer trekt het soldaatje holderdebolder enige passen naar voren, duwt hem in een knielende positie, zet zich langzaam tegen zijn schoudertjes en richt zich dan midden op onze voorruit. Van louter paniek laat Marianne haar stengun vallen. Ze werpt haar handen omhoog en roept: 'Niet schieten! Niet schieten!' Dát hadden we gisteren, toen we onze overval op het paleis beraamden, niet afgesproken. Maar ja. Ik begrijp nu, dat het geschreeuw 'Stop. Halt. Niet verder. Ho. Hu.' betekend heeft en voorzover ik nog niet stil sta, stop ik dus. Achter het eerste geweer zijn ondertussen nog twee andere geweren uit het hek komen stuiven. Hun tuimelende soldaatjes erachter leveren een prachtig schouwspel, waarvan het humoristische element ons op dit moment echter ontgaat. Geweer één rukt zijn aanhang nu weer overeind en sleurt hem naar het zijraampje van de auto. Veilig achter de loop van zijn geweer staart de soldaat mij weinig belovend aan en ik weet niets anders te verzinnen dan met mijn blauwe kijkertjes állesbelovend terug te staren.

'Goeie God!

' roept Marianne vertwijfeld, maar als de zwarte God van deze man even zwart is als de witte God altijd wit geweest is, dan is het een minder gelukkige aanroep. Ondertussen slaagt de soldaat er ondanks zijn opgewondenheid in me duidelijk te maken, dat ik de motor moet afzetten en dat ik hem de sleuteltjes moet geven. Ook wil hij, dat ik uit de auto kom. Ik geef zonder meer gevolg aan de opdrachten. Als ik uitstap, wil ik hem iets toevoegen als 'Take it easy, boy', maar ik slaag er slechts in de gaafste slik van mijn leven te produceren. Marianne - trouw tot in de dood - wil er ook uit komen, maar de soldaat zegt: 'The lady can stay inside.' Hij denkt zeker, dat het mijn idee was om naar het paleis te gaan kijken. Over de loop van het geweer kijk ik de man aan. Een jong, intelligent gezicht. Geen gezicht voor een geweer, wel een gezicht om een pilsje of een pepsi mee te drinken. Die dingen ga je na een half jaar ook in zwarte gezichten herkennen. Maar goed, drinken is van later zorg. Op dit moment voel ik mij enigszins bedroefd, maar het is gelukkig duidelijk dat ook de jongen aan het andere eind van het geweer verre van opgewekt is.

In een andere situatie zou ik gezegd hebben: 'Kop op, jongen. Zo erg is het leven nu ook weer niet. Er zijn zoveel meisjes op deze wereld', maar misschien is zijn probleem ook meer van technische aard en weet hij niet zeker aan welke kant het geweer zal afgaan. Je weet in Afrika nu eenmaal zelden van welke makelij zo’n ding is.

'Come on,

' zegt de soldaat en het valt me op, dat zijn stem - nu alle opdrachten door mij feilloos en stipt zijn uitgevoerd - veel rustiger klinkt.

We lopen langs de vier schots en scheef op de weg staande auto's. In één zit een moeder met twee zeurende kindertjes, in een ander zit een eenzaam jongetje angstig te kijken naar wat er gebeurt. Het hek klapt achter me dicht en daar zie ik, in twee rotten van drie zes andere mannen. Ze zien er allemaal typisch uit als mannen, die besloten hebben om op hun vrije zaterdagmiddag nu eens met vrouw en kinderen het paleis te gaan overvallen. Drie van hen zijn Europeanen, twee Indiërs en er is één Afrikaan bij. Ik ben dus nummer zeven en pas als zodanig niet in twee rotten van drie, noch in drie rotten van twee. Om mij goed neer te zetten zou men één rot van zeven of wel zeven rotten van één moeten formeren. Maar één rot is géén rot en één man is géén man en daarom alleen al geen rot. De soldaten laten het dus zo. Ik maak er dankbaar gebruik van en stel me zoveel mogelijk scheef ten opzichte van alles op, alsof ik er niet bij hoor en door Jacopetti ben afgevaardigd om opnamen te maken.

De stemming van de zes is nogal bedrukt. De soldaten zijn nogal opgewonden. 'Zitten!' schreeuwt er een tegen de zes. Er zijn inderdaad twee bankjes, waar met een beetje goede wil twee maal drie mensen kunnen zitten. Voor mij zouden ze dan een stoel en, bij gebrek aan beter, misschien wel een troon moeten brengen. De zes doen echter alsof ze het niet begrijpen en het bevel waait zonder meer over. Begeleid door de soldaat, die mij uitgenodigd had om binnen te komen, komt er nu een wat hogere soldaat zonder geweer op ons af. Een vriendelijke jongen met een puntbaardje uit het voorste rot, ongetwijfeld een idealist, die het altijd goed met Afrikanen gemeend heeft, begint te argumenteren. Hij doet daarbij een stap naar voren en hij gebruikt omstandig zijn handen en armen om zich uit te drukken. 'Kijk,' zegt hij, zijn armen als een profeet opheffend, 'al die moeilijkheden en zo, dat is al twee maanden geleden en aangezien er nergens op de weg hier naar toe staat aangegeven, dat het niet mag, dachten we 'Kom, we gaan 's een kijkje...' Er komt ineens een derde soldaat uit de achtergrond opduiken.

'Stand properly!

' schreeuwt hij hem toe.

De jongen is waarschijnlijk antimilitarist en in ieder geval nooit in dienst geweest. Hij doet nog een stap naar voren, waardoor hij nog schever en antimilitaristischer komt te staan. Hij heeft de beide armen nog steeds expressief opgeheven, kijkt er tussen door langs zijn lichaam naar beneden en zegt zeer verbaasd op een toon van 'erg vriendelijk, dat u eraan denkt': 'Oh, dank je wel, maar ik sta echt uitstekend zo hoor.' Dit volkomen gebrek aan militaire educatie slaat de tegenpartij enige seconden met stomheid.

Ook ik probeer nu mijn duit in het zakje te doen en het sterke en toch niet onredelijke punt over te krijgen, dat de paleisgevechten twee maanden geleden waren en dat er geen enkel bord was op de weg hier naar toe, waaruit we hadden kunnen opmaken, dat we gevaarlijk gebied betraden.

Het komt bijna over, maar de man besluit plotseling, dat we het wél wisten, aangezien iedereen het weet en omdat het voor de radio is geweest en zelfs in de kránt. Het laatste wordt ons zonder poging tot vriendelijkheid toegebruld. Ook al is er dan geen gelijkwaardige uitwisseling van gedachten, het gewerenstadium is voorbij en er is althans iets op gang gekomen van een discussie.

Bovendien zijn wij het niet langer, die ons rechtvaardigen, het is de tegenpartij, die zich argumenten toebrult.

De eerste soldaat, mijn gastheer zogezegd, vraagt nu hoelang we al in Kampala zijn. De meesten al langer dan een half jaar. Ik ben er echter pas drie dagen. 'Heb je papieren?' vraagt hij. 'In de auto,' zeg ik. Met het geweer in de rug word ik naar de auto gebracht.

'Werkelijk, we wisten echt niet...'

probeert de vrouw in de andere auto. 'Shut up!' zegt de soldaat. 'Papieren,' zeg ik hulpeloos tegen Marianne, want ik weet zeker, dat we geen papieren bij ons hebben. Ze produceert echter het reispasje, dat we in Mbale van de politie gekregen hadden om het 'emergency-gebied' Boeganda binnen te kunnen komen. Er was onderweg niet naar gevraagd en ik was het helemaal vergeten. De soldaat neemt het papiertje en we wandelen weer terug de poort in. Even later rijden Marianne en ik, de ogen net hoog genoeg om de weg te kunnen zien, de heuvel weer af.

De anderen zijn nog steeds binnen het hek. Aangezien we denken, dat de meesten van hen de Britse nationaliteit bezitten, gaan we naar de British High Commissioner. Nog steeds enigszins onthutst vertellen we de man, die we daar aantreffen, onze ervaringen en dat er zes landgenoten van hem in gevaar zijn. Hij luistert echter nauwelijks naar ons, maar beschrijft ons wel in kleuren en geuren hoe hij met zijn vrouw tijdens de ongeregeldheden twee maanden geleden, op de bodem van de auto gelegen heeft, terwijl de kogels om hem heen vlogen. Om hem heen! Na het verhaal kijkt hij ons triomfantelijk aan. We geven toe, dat dat nog heel iets anders is, dan alleen maar een geweer in je rug, maar vragen toch even wat hij van plan is te doen. Te doen? O ja, hij zal het doorgeven aan de man, die vanavond dienst heeft.

Enkele dagen later ontmoeten we de jongen met het puntbaardje op een filmavond. Hij blijkt een Nederlander. Met z'n zessen waren ze tot 's avonds 10 uur vastgehouden (mijn vrijlating vond om 6 uur plaats) en toen zonder reden vrijgelaten. In de dagen, die volgden, probeerde ik het verhaal steeds stoerder en stoerder te vertellen. Als ironische eindconclusie had ik, dat ik één van de weinigen ben, die het paleis na de machtsovername gezien heeft.

Bij de derde keer stelde Marianne me de vraag of het paleis nu van steen, van hout of van leem was. En, bij God, ik kon er geen antwoord op geven. Nog steeds niet. Ik moet er beslist gauw weer 's een kijkje gaan nemen.

Vreemde Eend
titlepage.xhtml
VreemdeEend_split_000.htm
VreemdeEend_split_001.htm
VreemdeEend_split_002.htm
VreemdeEend_split_003.htm
VreemdeEend_split_004.htm
VreemdeEend_split_005.htm
VreemdeEend_split_006.htm
VreemdeEend_split_007.htm
VreemdeEend_split_008.htm
VreemdeEend_split_009.htm
VreemdeEend_split_010.htm
VreemdeEend_split_011.htm
VreemdeEend_split_012.htm
VreemdeEend_split_013.htm
VreemdeEend_split_014.htm
VreemdeEend_split_015.htm
VreemdeEend_split_016.htm
VreemdeEend_split_017.htm
VreemdeEend_split_018.htm
VreemdeEend_split_019.htm
VreemdeEend_split_020.htm
VreemdeEend_split_021.htm
VreemdeEend_split_022.htm
VreemdeEend_split_023.htm
VreemdeEend_split_024.htm
VreemdeEend_split_025.htm
VreemdeEend_split_026.htm
VreemdeEend_split_027.htm
VreemdeEend_split_028.htm
VreemdeEend_split_029.htm
VreemdeEend_split_030.htm
VreemdeEend_split_031.htm
VreemdeEend_split_032.htm
VreemdeEend_split_033.htm
VreemdeEend_split_034.htm
VreemdeEend_split_035.htm
VreemdeEend_split_036.htm
VreemdeEend_split_037.htm
VreemdeEend_split_038.htm
VreemdeEend_split_039.htm
VreemdeEend_split_040.htm
VreemdeEend_split_041.htm
VreemdeEend_split_042.htm
VreemdeEend_split_043.htm
VreemdeEend_split_044.htm
VreemdeEend_split_045.htm
VreemdeEend_split_046.htm
VreemdeEend_split_047.htm
VreemdeEend_split_048.htm
VreemdeEend_split_049.htm
VreemdeEend_split_050.htm
VreemdeEend_split_051.htm
VreemdeEend_split_052.htm
VreemdeEend_split_053.htm
VreemdeEend_split_054.htm
VreemdeEend_split_055.htm
VreemdeEend_split_056.htm
VreemdeEend_split_057.htm
VreemdeEend_split_058.htm
VreemdeEend_split_059.htm
VreemdeEend_split_060.htm
VreemdeEend_split_061.htm
VreemdeEend_split_062.htm
VreemdeEend_split_063.htm
VreemdeEend_split_064.htm
VreemdeEend_split_065.htm
VreemdeEend_split_066.htm