Bevallingsscène uit een streekroman
De wind raast om ons huis. Ik hijs m’n logge lijf de trap op terwijl Erik de lichten uitdoet. Weer een dag voorbij en nog steeds geen zoon in zicht. De gegokte en uitgerekende bevallingsdata zijn reeds verstreken. Ik begin me zo langzamerhand echt een verlopen pak melk te voelen. Vooral ook omdat de zuurbranden niet meer te blussen zijn. Ze zitten me al dagen niveau neus. Ik ben het hele zwanger zijn meer dan zat. En goedbedoelde grapjes over de ‘laatste loodjes’ die iedereen meent te moeten maken al helemaal. Mopperend over alle ongemakken val ik moeizaam in slaap. Zwetend op het plastic zeil dat al bijna een maand onnodig ons matras beschermt. Wetend dat ik er toch zo weer uit moet voor de zoveelste plas.
Vreemd genoeg word ik pas uren later wakker en wel van een nat onderlaken. Even schrik ik van zoveel incontinentie. Dan besef ik dat m’n vliezen gebroken moeten zijn. Opluchting, opwinding, verwarring en angst voor wat me te wachten staat, volgen. En ineens een allesoverheersende pijn. Erik, wijs geworden door onze vorige bevalling, die er in vijf uurtjes op zat, schiet in z’n kleren en klokt de weeën, die al snel om de paar minuten inzetten. Ik probeer ze zittend op het toilet op te vangen. De dokter wordt gebeld. Tijd om Muriël weg te brengen is er niet en haar op dit uur van de nacht laten ophalen, wil ik niet. Laat iedereen maar lekker doorslapen.
Als de dokter komt, breekt de hel in mijn lichaam pas echt goed los. Ooit heb ik in een zware storm op de Grote Oceaan uitgeroepen dat ik nog liever aan het bevallen was dan zo’n angstige nacht op zee mee te moeten maken. Nu roep ik precies het omgekeerde. Het bos om ons heen gaat hevig tekeer in windkracht 7, maar als ik nu mocht kiezen, stapte ik zo over de duinen het water op. Steeds probeer ik weg te kruipen van de pijn. Het is alsof er een moker in slowmotion op mijn rug ramt. Erik masseert de pijnhaard terwijl ik zijn schouder tot pulp knijp. De dokter roept me onvermoeibaar tot de orde als ik weer even helemaal in paniek raak. Het zweet staat op onze hoofden. Met mijn gegil en gekreun erbij lijkt het in dit antieke, voormalige schuurtje net een bevallingsscène uit een streekroman. Iet, de Friese kraamhulp, past met haar jarenlange ervaring en liefdevolle uitstraling ook al perfect in het plaatje.
Na drie uur heftige weeën mag ik gaan persen. Erik knijpt z’n ogen dicht als hij de flinke knip aan ziet komen en ik krijs nog één keer het hele landgoed bij elkaar. Dan glibbert ons kleine jongetje op mijn buik. Met een van woede verfrommeld gezichtje en twee wild om zich heen boksende vuistjes. Precies zijn zusje bij haar geboorte. Alleen op alle fronten grover, langer en steviger. Ruim tien pond schoon aan de haak. De dokter schrikt er een beetje van. Voor mij valt alles op z’n plaats. De megabuik, het instabiele bekken, de gekneusde ribben, het flikkende maagzuur dat maar één kant op kon. Meteen ook allemaal vergeven. Eén blik op ons ventje is genoeg. Ook hij is nu eindelijk veilig aangekomen. Jerke Jonas, kind van de ‘Mrs. Jones’.