Met vreemde mannen mee

De Rode Zee houdt zijn reputatie hoog. Het stormt er weer eens flink. Twee dagen geleden hebben we onze toevlucht moeten zoeken in deze Soedanese woestijninham, beschut tegen de golven, maar niet tegen de straffe noordwester en de ladingen zand die deze wind meedraagt. Alles komt onder een dikke laag roodbruin stof te zitten. Zo ver we kunnen kijken is het Grote Niets. Het ‘strand’ gaat naadloos over in nog veel meer zand. Een stuk niemandsland met hier en daar wat reliëf. Onze haren staan stijf van stof en zout. Voor het eerst sinds jaren hebben we het weer koud. Alles wat we eten knarst een beetje. En we moeten heel zuinig zijn met onze watervoorraad, want wie weet hoe lang we hier nog moeten blijven. Mooi zijn echter de zonsondergangen boven de woestijn en het onderwaterleven. Muriël kan sinds een paar maanden onafhankelijk in diep water snorkelen. Ze is nog niet in staat om zwemmend haar hoofd boven water te houden, maar met een duikbrilletje op en een luchtpijpje in haar mond kan ze prima, net onder het wateroppervlak, ronddobberen. En zo het koraal bewonderen. Het is heerlijk om samen door de stilte te glijden. Even weg van het geluid van de gierende wind. De rest van de tijd brengen we door in de kajuit. Lezend, spelend en luisterend naar de Wereldomroep, ons enige ‘contact’ met de buitenwereld. Vanmiddag gebeurt er echter iets opmerkelijks. Vier kaarsrechte zwarte mannen in witte gewaden wenken ons vanaf de kant. Even denken we te hallucineren. Waar zijn die vier ineens vandaan gekomen? Aarzelend roeien we naar het strand. Uit de gebaren van de Soedanezen blijkt dat ze ons uitnodigen mee te gaan naar hun kamp. We besluiten het erop te wagen. Zo’n kans krijgen we niet snel weer. De waarschuwing van onze ouders om vooral ‘niet met vreemde mannen mee te gaan’ slaan we gemakshalve maar weer eens in de wind. Hoe verkopen we dat waardevolle advies ooit nog aan Muriël? Het kamp van de nomadenstam waarvan onze gastheren deel uitmaken, blijkt kilometers verderop te liggen. De zandduinen komen en gaan onder onze voeten als de deining van de oceaan. En met een mengeling van argwaan en jaloezie bewonder ik de zich schijnbaar moeiteloos voortbewegende Soedanezen. Zij horen hier natuurlijk en wij niet.

Maar op de plaats van bestemming, uit de wind zittend rond de warme as met een keteltje schaars water erop, voelen we ons best een beetje thuis bij deze nomaden. Zwervers onder elkaar, genietend van een glaasje thee.

Toch hoop ik stilletjes dat Muriël later minder risico’s neemt dan wij. En rustig bij mij om de hoek gaat wonen.