Vriendschap met een pelikaan

In het Panamakanaal varen we tussen de krokodillen. Op de Galapagos-eilanden wandelen we langs reuzenschildpadden en zwemmen we met zeehondjes in de oceaan. Muriël vindt het allemaal leuk maar ook heel gewoon. Een zwerfkat of straathond is voor haar net zo interessant. Ze snapt niet waarom wij over sommige dieren zoveel ophef maken. Uitzonderingen zijn leguanen en pelikanen. Leguanen, vooral de wat grotere, vindt Muriël namelijk veel enger dan alle dieren die ze tot nu toe is tegengekomen, en pelikanen het liefst. Op de Galapagos komen we veel leguanen tegen op de prachtige stranden en lava-rotsen. Wat dat betreft heeft Muriël een beetje pech.

Maar ook heel veel geluk, want pelikanen zijn hier niet alleen talrijk maar, omdat ze zo goed worden beschermd, ook erg tam. Gelijk de eerste dag, als het anker er nog maar nét in ligt, strijkt er eentje gezellig met zijn grote zwemvliezen op ons dek neer. Muriël loopt meteen naar hem toe en gaat naast hem zitten.

Als z’n ene oog dichtvalt en meteen daarna weer opengaat, is het net of hij naar haar knipoogt.

Na zich een tijdje de bewondering en verhaaltjes van onze dochter te hebben laten welgevallen, vliegt hij weg in de richting van de ondergaande zon.

Maar de volgende ochtend, als Muriël de vissen brood voert, keert hij weder. Hij komt niet aan dek ditmaal, maar blijft in het water dobberen. Ons jongste bemanningslid kan haar geluk niet op. Natuurlijk krijgt hij ook brood.

Maar wij hebben allang begrepen dat hij meer trek heeft in de gelokte vissen. Een prima samenwerking wat hem betreft. De één zijn brood is hier meteen ook z’n dood.

Als we net aan de ultralange oversteek naar Polynesië zijn begonnen, krijgen wij ook trek in vis. We gooien een lijntje uit en wachten rustig af. Er komt een grote vogel aanvliegen. Zou dat Muriëls vriend zijn? Als hij de golven in duikt, begint het vismolentje te ratelen. Toeval. Toch? Of heeft die pelikaan nu onze blinker in z’n bek? Dat laatste blijkt helaas het geval. Gelukkig slaapt Muriël. Erik legt de boot stil en voorzichtig halen we het arme dier naar ons toe. De weerhaakjes zitten door zijn begrijpelijke tegenwerking niet alleen in zijn bek maar ook in z’n poot en vleugel. Er volgt daardoor een hele worsteling eer deze enorme zeevogel weer weg kan vliegen. Opgelucht kijken we hem na en besluiten voorlopig maar even niet te vissen. Er kleeft voor vandaag genoeg bloed aan onze handen. Diezelfde avond springt er echter een flinke vliegende vis door het luik zó in Muriëls bed. Erik helpt het woest spartelende en fladderende wonderwezen weer overboord. In het licht van de volle maan zie ik het weg stuiteren. En een spoor van schubben in de kajuit. Wat een beestenbende!