duffle, 1. ruwe wollen stof vooral gebruikt voor dekens en jassen en dergelijke; 2. kampeeruitrusting (Craigie, Webster).

– Van Nederlands duffel ‘dikke wollen stof, zware (winter)jas van die stof ’; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog in gebruik * De benaming duffel is afkomstig van de Antwerpse plaats Duffel, waar de stof oorspronkelijk werd vervaardigd. In het Amerikaans-Engels is de stofnaam duffle al in 1649 aangetroffen, terwijl hij in het Brits-Engels pas in 1677 is gevonden.

Dat betekent dus dat het woord in het Amerikaans-Engels onafhankelijk van het Brits-Engels is geleend. En er werd direct al druk in de stof gehandeld.

Ook de duffelse jas, in het Amerikaans-Engels duffle coat geheten, duikt al vroeg op. En niet alleen de Nederlanders dreven handel in de stof, maar ook anderen: zo werd in 1674 geschreven: ‘[Indians] buy of them [English, Dutch, and French] for clothing a kind of cloth, called duffils, or trucking cloth, … made of coarse wool.’ En anderhalve eeuw later blijken de indianen nog steeds duffels te dragen, want in 1832 is genoteerd: ‘[The Indians] lodge in the woods, about a great fire, with the mantle of duffils they wear by day wrapt about them.’

1649 An Inventory: … 25 yards greene tammy … 13 peeces of duffles.

1671 He shall have a coat of Duffils, or fifteen shillings.

In het Amerikaans-Engels heeft het woord bovendien in de tweede helft van de negentiende eeuw een betekenis gekregen die het niet kent in het Nederlands, namelijk ‘kampeeruitrusting’; een duffle bag wordt gebruikt voor een plunjezak.

1884 Every one has gone to his chosen ground with too much impedimenta, too much duffle.

1925 Camp duffle and placer tools lay scattered on the ground.

knickerbockers, wijde kniebroek, waarvan de pijpen onder de knie zijn samengebonden (Craigie, Webster).

– Genoemd naar Diedrich Knickerbocker, het pseudoniem waaronder Washington Irving in 1809 A History of New York uitgaf.

De naam Knickerbocker is waarschijnlijk een verbastering van de Nederlandse bijnaam Kinnebak ‘kakement’. Het woord knickerbockers is nog in gebruik.

* In 1809 werd, na een uitgekiende marketingcampagne met prikkelende vooraankondigingen in de krant, het tweedelige boek A History of New York from the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty, by Diedrich Knickerbocker gepubliceerd. In literaire kringen in New York was vrijwel onmiddellijk bekend dat het boek in feite door Washington Irving was geschreven.

Eigenlijk had Irving een parodie willen schrijven op A Picture of New York, een reisgids uit 1807 van Samuel Latham Mitchill. Maar gaandeweg werd het een geschiedenis van de zeventiende-eeuwse Nederlandse kolonie Nieuw-Amsterdam.

De satire druipt ervan af; dat blijkt al uit de ondertitel, die luidt: ‘containing, among many surprising and curious matters, the unutterable ponderings of Walter the Doubter, the disastrous projects of William the Testy, and the chivalric achievements of Peter the Headstrong – the three Dutch governors of New Amsterdam: being the only authentic history of the times that ever hath or ever will be published.’ Irving, die vloeiend Nederlands en Duits kon lezen, ging vrij om met de historische feiten. Wel stond in dit boek voor het eerst de Nederlandse geschiedenis van New York centraal, en keek hij kritisch naar het verleden (‘Welk recht hadden de eerste ontdekkers van Amerika om het land in bezit te nemen zonder daarvoor aan de inwoners toestemming te vragen of deze een passende vergoeding voor hun gebied te geven?’), waardoor hij zijn tijdgenoten een spiegel voorhield.

Het boek werd een enorm succes, zowel in de VS als in Europa. Dankzij Irving werden generaties Amerikanen, tot op heden, zich bewust van de Nederlandse wortels van New York en van de geschiedenis van de Knickerbockers – zoals de afstammelingen van de oorspronkelijke Nederlandse kolonisten al spoedig met een geuzennaam werden genoemd. Zelfs New Yorkers in het algemeen werden Knickerbockers genoemd.

1841 We Knickerbockers, I fear, do not sufficiently appreciate the leaven of Eastern scholarship.

1857 I am an Albany Knickerbocker – a Dutchman of purest Belgic blood – and I justly claim to be heard.

1881 It has become common to speak of the elite of Albany as Knickerbockers – a name derived from Knik-ker-bak-ker (pronounced as spelled), a baker of knickers [marbles].

In de meeste bronnen wordt, zoals in het bovenstaande citaat uit 1881, beweerd dat de naam Knickerbocker teruggaat op Knickerbakker, waarvan men veronderstelt dat het de Nederlandse beroepsnaam knikkerbakker is, letterlijk ‘bakker van knikkers’ (zie ook knicker in 2.11) en teruggaat op een zeventiendeeeuwse Nederlandse kolonist die dit beroep zou hebben uitgeoefend.

Uit het boek zelf blijkt echter dat Irving zich voor de naam heeft laten inspireren door een tijdgenoot, namelijk Herman Knickerbacker, een jurist die in 1808 door Albany, New York gekozen werd als vertegenwoordiger in het Amerikaanse Congres. In het begin van het boek, waarin informatie wordt gegeven over de auteur ervan, staat namelijk dat Diedrich Knickerbocker ‘volle neef van het congreslid met dezelfde naam’ is. Hermans neef heette Derrick Knickerbacker, en die voornaam heeft Irving wellicht geïnspireerd tot Diedrich.

Herman Knickerbacker (tegenwoordig vooral bekend als Herman Knickerbocker) was de zoon van Johannes Knickerbacker (1749-1827), een nazaat van Hermen Jansen Knickerbacker, een van de eerste Nederlandse kolonisten in de staat New York. Alle Knickerbackers of Knickerbockers in Amerika schijnen af te stammen van deze ene stamvader, die waarschijnlijk rond 1648 is geboren en in 1674 naar de VS is getrokken. Maar waar komt de naam van deze stamvader nu vandaan? De verklaring die Irving zelf geeft, is door niemand serieus genomen.

Die luidt (in hoofdstuk 49) dat de Knickerbockers volgens sommigen hun naam te danken hebben aan knicker ‘schudden, achteroverslaan’ en beker, waarmee wordt verwezen naar het feit dat ze van oudsher stevig innamen.

Maar in werkelijkheid is de naam volgens Irving een samenstelling van knicker ‘knikkebollen, suffen’ en boeken; dit zou verwijzen naar het feit dat ze altijd boven hun boeken zaten te suffen.

Moderne bronnen houden het als gezegd op de beroepsnaam Knickerbacker ‘bakker van knikkers’. Dit lijkt echter uiterst onwaarschijnlijk: zou men in de zeventiende eeuw werkelijk voldoende kunnen verdienen met een dergelijk gespecialiseerd beroep? Zeker is dat knikkerbakker, in welke spelling dan ook, niet in het Nederlands voorkomt, noch als beroepsnaam, noch als persoonsnaam.

De familie Knickerbacker of Knickerbocker heeft veel moeite gedaan om te achterhalen waar hun naam vandaan komt (zie http://www.knic.com/Kn_Hist.htm). Zij hebben geïnventariseerd met welke naam Hermen Jansen zelf officiële documenten ondertekende.

Vaak was dat Hermen Jansen van Bommel – zijn familie kwam uit het Gelderse plaatsje Bommel, tegenwoordig Zaltbommel. Zelf kwam hij uit Wijhe (Overijssel), en daarom noemde hij zich ook Hermen van Wije. In 1682 ondertekende Hermen Jansen een document met: Hermen Jansen van Wyekycback(e). Dit nu interpreteert de familie als: Hermen Jansen van Wye-Kijk-back. Kijk zou dan het plaatsje Kijk of Kijc zijn waarbij in 1673 door de Nederlandse vloot onder leiding van Michiel Adriaensz. de Ruyter gevochten was, en back zou het oude Nederlandse woord voor ‘kaak’ zijn. Men veronderstelt nu dat Hermen Jansen in 1673 meegevochten heeft (hoewel daarvoor verder geen bewijzen zijn) en dat hij gewond is geraakt aan zijn kaak, en daarom de bijnaam Kijk-back heeft gekregen: ‘Kijk-kaak’, of ‘kaak gemerkt in Kijk’.

Daarbij zouden klerken bij het lezen en overschrijven van de naam per ongeluk ‘Wye’ gelezen hebben als ‘Nye’, met als gevolg dat de naam veranderd werd in Niekicbacker-Niekerbacker, wat gemakkelijk kon leiden tot Knickerbacker.

Helaas echter is een constructie Kijk-back in het Nederlands onmogelijk.

Toch lijkt het een goed uitgangspunt om bij de verklaring van de naam te denken aan een verbasterde bijnaam. Nu bestaat in het Nederlands de bijnaam Kinnebak voor iemand met een opvallende mond of kaak (kinnebak is een samenstelling van kin en bak ‘kaak’). Zo woonde er in de veertiende eeuw een Kennebac in uizingen (Vlaams-Brabant). Het is heel goed mogelijk dat de naam Knickerbacker een verhaspeling is van Kinneback.

Het blijkt dat de naam van Hermen in officiële documenten op een groot aantal manieren is gespeld, zoals toentertijd overigens gebruikelijk was; onderstaand lijstje is opgesteld door de familie (ik vermeld alleen de relevante gegevens): 1682 (Dec.11) Hermen Jansen van Wyekycback(e); Harme Jansz Kinnekerbacker 1683 Harmen Jansz Knickelbacker 1684 (May 6) Harmen Jansen Kinnekerbacker 1695 (July 21) Harmen Knickelbacker 1696-97 (Feb. 26) Harmen Jansen Knickerbacker Van Wyye 1702 (April 19) Harme Knickelbacker 1704 (May 1) Harmen Jansen Kinckerbacker 1706-07 (March 15) Harmen Janssen Nyckbacker.

1707 (Feb. 26) Heermen Jansen Kynckbacker We zien hoe onder de vele spellingen ook die van Knickerbacker opduikt, maar dat lijkt bepaald niet de oorspronkelijke spelling geweest te zijn. Duidelijk is dat de naam Knickerbacker een verbastering is van een oudere variant, en ik zet mijn geld op Kinneback.

Van dit alles had Irving geen weet: hij baseerde zich gewoon op de naam van zijn tijdgenoot Herman Knickerbacker of Herman Knickerbocker. Dat roept een nieuwe vraag op: sinds wanneer heet de Knickerbackerfamilie eigenlijk Knickerbocker? Voor zover valt na te gaan heeft de naamsverandering plaatsgevonden ná de verschijning van Irvings boek, en waarschijnlijk zelfs als gevolg daarvan. Daarbij kregen ook de voorouders, die zichzelf Knickerbacker hadden genoemd, alsnog met terugwerkende kracht de naam Knickerbocker aangemeten – waardoor voor buitenstaanders moeilijk uit te maken valt wanneer de naamsverandering precies is voltrokken.

Tot zover de oorsprong van de naam Knickerbocker. Maar waarom en wanneer is knickerbockers nu de benaming geworden voor een bepaalde kniebroek? Dit gaat terug op het beeld dat Irving schetste van de oorspronkelijke Knickerbockers: het waren gezette mannen met een onafscheidelijke pijp in de mond, gekleed in vest, jasje en … een wijde kniebroek.

Irving beschrijft dit in hoofdstuk 7: ‘De kleding van de oorspronkelijke kolonisten werd ongeschonden van vader op zoon doorgegeven: de identieke breedgerande hoed, de ruime slipjas en de wijd vallende broek gaan van generatie op generatie; en er worden nog steeds verschillende enorme, massief zilveren kniegespen gedragen.’ Maar belangrijker nog: het werd uitgebeeld in de illustraties. Al in de tweede druk van het boek uit 1812 werd Diedrich Knickerbocker door William Strickland afgebeeld in een kuitbroek, en nog indrukwekkender waren de illustraties die de beroemde Britse illustrator George Cruikshank in 1834 voor het boek maakte.

Deze bijzondere en comfortabele klederdracht kreeg in Amerika al snel de naam knickerbockers, en werd populair als vrijetijds- of sportkleding.

1864 Imagine a South-Western Robin Hood, with a tawny beard, homespun knickerbockers, and a Rip-Rap hat.

1883 We donned our knickerbockers, … and bicycled to the wharf.

1893 [She] darned the great holes which the boys’ knees wore in stockings and knickerbockers.

In de jaren tachtig van de negentiende eeuw gingen Engelse vrouwen en kinderen knielange onderbroeken dragen die lijken op een knickerbocker en de verkorte naam knickers kregen – tegenwoordig in Groot-Brittannië (niet in Amerika) de normale benaming voor een damesonderbroek. De naam van de kniebroek knickerbockers werd in veel talen overgenomen, waaronder het Nederlands (in de enkelvoudige vorm knickerbocker). De naam is nog steeds bekend, hoewel het kledingstuk inmiddels uit de mode is geraakt.

Dankzij Irving kreeg New York de bijnaam Knickerbocker land. Er zijn veel instellingen, straten en dergelijke vernoemd naar Knickerbocker – Diedrich of zijn voorzaten, de oorspronkelijke Nederlandse kolonisten – , denk aan het basketbalteam de New York Knicks, en aan Knickerbocker Avenue, Hotel, Theater en Village – te vinden in diverse plaatsen.

Na A History of New York was Diedrich Knickerbocker nog niet uitgeschreven: in 1819 verscheen onder zijn naam Rip van Winkle en in 1920 The Legend of Sleepy Hollow. Deze twee verhalen gelden als de eerste Amerikaanse korte verhalen.

En Rip van Winkle (zie 2.6) werd, net als zijn auteur Knickerbocker, een begrip, dankzij hun aller vader Washington Irving.

mutch, hoofddeksel voor vrouwen (Craigie, Webster).

– Direct en indirect ontleend aan Nederlands muts ‘hoofddeksel’; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog bekend.

* Het Nederlandse woord muts, waarmee de typische hoofddracht van Nederlandse vrouwen werd aangeduid, is overgenomen in het Amerikaans-Engels. Het is eveneens overgenomen in het Schots en Iers, en geldt daar als historische term. Dat geldt ook voor het Amerikaans-Engels, overigens.

Het woord staat in Webster, die ervan uitgaat dat het gaat om het voortleven van het Schotse woord en niet van het Nederlandse. Aangezien het om hetzelfde woord gaat, zal het wel langs beide wegen in het moderne Amerikaans-Engels terechtgekomen zijn.

1680 His wyfe had stole a mutch or Capp.

1704 The Dutch … women, in their habitt go loose, were French muches wich are like a Capp and a head band in one, leaving their ears bare.

Verouderd en niet meer vermeld in Webster is een Nederlandse samenstelling met muts die in het verleden zeker door het Amerikaans-Engels is overgenomen en die veel vaker wordt genoemd dan het ongelede woord muts, namelijk de clockmutch of clapmatch. Ook hiermee werd een hoofddeksel voor vrouwen aangeduid, in het bijzonder een muts bestaande uit losse delen die naar boven geklapt konden worden – vandaar de Nederlandse benaming klapmuts, van (op)klappen.

Het was een typische – en opvallende – dracht van Nederlandse vrouwen.

Bij de overname in het Amerikaans-Engels veranderde, zoals vaker, de Nederlandse a in een o (zoals in boss).

Vervolgens is het woord waarschijnlijk volksetymologisch gewijzigd in clock.

afbeelding

Illustratie 2.62 – Zeventiende-eeuwse ‘mutch’ (bron: Kleding en het AaBe ervan, Tilburg 1953)

Het woord is opgenomen in een aantal woordenboeken met amerikanismen uit de negentiende en begin twintigste eeuw, maar was toen al verouderd – ook in Nederland raakten kledingstuk en naam overigens uit de mode. In het Nederlands is klapmuts wel nog steeds de gebruikelijke benaming voor een robbensoort, een blaasrob. De mannetjes hiervan hebben een opvallende blaas op de kop die ze kunnen opblazen, zodat het lijkt alsof ze een muts op hebben; ook de Engelse benaming hooded seal verwijst hiernaar.

Kennelijk is klapmuts als naam voor een zeerob ooit ook door het Amerikaans-Engels geleend, want in het citaat uit 1902 wordt meegedeeld dat clapmatch tevens wordt gebruikt ter aanduiding van een bepaald soort robbenpels.

1848 Clockmutch. (Dutch, klapmuts, a night-cap.) A woman’s cap composed of three pieces, – a straight centre one, from the forehead to the neck, with two side pieces. A New York term. (Bartlett)

1889 Clockmutch, clapmatch. – Literally a night-cap, from the Dutch clapmuts. A form of head-dress which, though still worn in Holland, is as rarely seen, in America, even in the most remote parts of the Dutch settlement, as is the old, curtained, coal-scuttle bonnet in England.

This cap has been made familiar to English eyes through painters of the old Dutch School. (Farmer)

1902 Clockmutch (Dutch klapmuts, a night cap). A New-York provincialism designing a quaint, though not unbecoming woman’s cap, composed of three pieces, a straight centre one, from the forehead to the neck, with two side-pieces. The clockmutch is still worn by some old-fashioned ladies, and a fair representation of it is often seen in Gerard Dow’s paintings.

Also clapmatch, which besides being used in the above sense, is applied moreover to the designation of a certain kind of sealskin.

wamus, wammus, warmus, een warm werkjasje (Craigie, DARE, Webster).

– Van Nederlands wambuis, wammes ‘kledingstuk voor mannen, een soort vest’; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en nog bekend.

* In de middeleeuwen droegen zowel rijke als arme mensen in de Lage Landen een wambuis, een woord dat ontleend is aan het Frans. In de spreektaal heette het wammes. Dit kledingstuk was een soort vest; het werd over een onderhemd en onder het overkleed of de maliënkolder gedragen. Het bedekte het lichaam van de hals tot het middel en was vrij dik en daardoor lekker warm. In de loop van de eeuwen werd het kledingstuk door rijke mensen vervangen door andere kledingstukken die in de mode raakten. In de negentiende eeuw droegen bijvoorbeeld bedienden en werklieden nog vaak een wambuis.

De naam voor het kledingstuk is in de spreektaalvorm wammes overgenomen door het Amerikaans-Engels in de vormen wamus, wammus, waumus, warmus. De vorm warmus, in 1841 gespeld als warm-us, is ongetwijfeld volksetymologisch veranderd onder invloed van warm. De wamus werd vooral gedragen door werklieden. Het woord komt tegenwoordig vooral in het zuiden en westen van de VS voor. Mogelijkerwijs heeft het Duitse Wams meegeholpen aan de verbreiding ervan, maar de oorspronkelijke bron van het leenwoord kan, gezien de vormen met twee lettergrepen, toch alleen het Nederlands zijn.

1805 I got up, and found that my waumus was bloody, which I had not observed before.

1841 His long, matted locks overhung the back of a red flannel warm-us.

1847 The ‘warmus’ is a working garment, similar in appearance to a ‘roundabout,’ but more full, and being usually made of red flannel, is elastic and easy to the wearer.

1872 Instead of a coat he wore that unique garment of linsey-woolsey known in the West as wa’mus (warm us?), a sort of over-shirt.

1912 Wammus, a coat-like jacket worn by men in such work as threshing wheat. (Western Indiana)

afbeelding

Illustratie 2.63 – Wamus. Hugo de Groot droeg deze kleding als vermomming toen hij in 1621 in een boekenkist uit Loevestein ontsnapte. Het is de typische kleding van een metselaar uit die tijd. (bron: foto van Historisch Museum Rotterdam)