In 1609 landden de eerste Nederlanders, Vlamingen en Friezen op de Amerikaanse oostkust. Ze namen hun cultuur, gebruiken en geloof mee, en natuurlijk ook hun taal. De Nederlandse taal zou een halve eeuw lang de officiële taal van de Amerikaanse oostkust blijven. Hoewel de Nederlandse kolonie in 1664 door de Engelsen werd overgenomen, heeft het Nederlands verrassend lang standgehouden in de Verenigde Staten. Inmiddels zijn er vier eeuwen voorbijgegaan – in het ‘Hudson-jaar’ 2009 feestelijk gevierd -, maar tot op de dag van vandaag zijn de Nederlandse sporen in de Noord-Amerikaanse talen niet uitgewist. Dit boek beschrijft hoe dat komt en om welke sporen het gaat. Zonneklaar blijkt dat er van oudsher een bijzondere taalkundige en culturele band tussen de Lage Landen en de VS bestaat. De Nederlandse immigranten trokken aanvankelijk naar de oostkust van Amerika om handel te drijven met de indianen. Zij brachten bont terug naar Europa, en in ruil daarvoor namen zij allerlei Nederlandse producten mee naar de Nieuwe Wereld. Veel daarvan was nieuw voor de indianen, en zij namen dan ook de Nederlandse begrippen ervoor over in hun talen. In hoofdstuk 3 komen 69 Nederlandse leenwoorden ter sprake die door een of meer Noord-Amerikaanse indianentalen zijn overgenomen.

Nadat Nieuw-Nederland in 1664 was ingelijfd bij New England, werd het Engels een belangrijke concurrent van het Nederlands. Toch bleef het Nederlands nog lang in gebruik, niet alleen in oorspronkelijk Nederlandse kringen, maar ook daarbuiten. Uiteindelijk verloor het echter steeds meer terrein. Juist toen halverwege de negentiende eeuw de meeste Nederlandse afstammelingen het Nederlands hadden ingewisseld voor het Engels, kwam een tweede stroom Nederlandse, Vlaamse en Friese immigranten op gang, die zich in verschillende Amerikaanse staten vestigden en opnieuw Nederlands en Fries naar het Amerikaanse continent brachten. Sommigen van hen ruilden hun moedertaal snel in voor het Engels, anderen daarentegen hielden vast aan het Nederlands of Fries. In hoofdstuk 1 worden de lotgevallen van het Nederlands, Vlaams en Fries in Noord-Amerika beschreven, zowel dat van de eerste als van de tweede stroom immigranten. Er blijken opmerkelijke overeenkomsten te bestaan tussen de manier waarop het Nederlands van beide immigrantenstromen zich heeft ontwikkeld en de terreinen waarop het zich het langst heeft gehandhaafd. Waarschijnlijk het spectaculairst is dat veel taalgebruikers dermate aan hun moedertaal hechtten, dat zij die generatie op generatie doorgaven. Zelfs nu nog, zo blijkt, is de trots op de Nederlandse achtergrond bij velen groot, hoewel de taal inmiddels nog slechts door weinigen wordt gesproken. If You Ain’t Dutch, You Ain’t Mu(t)ch is een vaste uitdrukking geworden die men op kaarten, T-shirts en tegeltjes drukt.

Zowel de Engelse als de Nederlandse taal maakte een ontwikkeling door in Amerika, onafhankelijk van het Europese Engels en Nederlands. Er werden op het Amerikaanse continent nieuwe woorden gemaakt of geleend voor specifieke geografische omstandigheden, inheemse dier- en plantensoorten, eigen maatschappelijke en culturele ontwikkelingen, en technische vernieuwingen. Er ontstonden nieuwe uitdrukkingen, en de taal ging in spelling en grammatica een eigen weg.

Taal werd een issue toen de VS zich in 1776 onafhankelijk van Groot-Brittannië hadden verklaard. De nieuwe onafhankelijke staat zocht naar een eigen identiteit en een eigen staatsinrichting, om zich te onderscheiden van het vroegere moederland. Om zoveel mogelijk afstand te nemen van Groot-Brittannië en alles wat daarmee samenhing, ging men de verschillen tussen de Engelse en Amerikaanse cultuur en taal benadrukken. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom het Engels nooit als officiële taal van Amerika is aangenomen. Wel was het Engels inmiddels in de jonge Verenigde Staten de belangrijkste en meestgebruikte omgangstaal. Om zich toch ook in taalkundig opzicht te onderscheiden van de taal van het voormalige moederland, besloot men de bijzonderheden die de taal in Amerika inmiddels bezat, niet langer te beschouwen als taalfouten, maar als kenmerk van een eigen, nationale taal. Voor de uitdrukkingen, woorden en zinsconstructies die eigen waren aan Amerika muntte John Witherspoon, hoofd van de universiteit van Princeton en een van de ondertekenaars van de onafhankelijkheidsverklaring, in 1781 de term Americanisms.

Hiermee was het officieel: het Amerikaans-Engels verschilde van het Brits-Engels en dat was iets om trots op te zijn. Om het verschil tussen de twee talen nog verder te vergroten, stelde de woordenboekschrijver Noah Webster in 1789 voor om een eigen Amerikaanse spelling in te voeren, zodat direct uit het woordbeeld bleek of een tekst geschreven was in het Amerikaans- of Brits-Engels. Op die manier konden de afwijkende spellingen die in de VS al lang gebruikt werden en die tot dan beschouwd werden als spelfouten, een bewijs worden van de eigen nationale identiteit.

En zo geschiedde. Vanaf het begin van de negentiende eeuw verschenen artikelen en monografieën, vooral woordenboeken, waarin het bijzondere karakter van het Amerikaans-Engels en de amerikanismen werden beschreven. Een van die bijzonder- heden was de opname van leenwoorden uit talen van groepen immigranten, zoals uit de Lage Landen. Die leenwoorden kwamen niet voor in het Brits-Engels, al werden sommige daarin later wel opgenomen, soms via het Amerikaans-Engels. In hoofdstuk 2 is beschreven welke woorden het Amerikaans-Engels uit het Nederlands heeft overgenomen. Het gaat om 246 woorden, die grotendeels nog steeds gebruikt worden: sommige zeer algemeen, andere alleen regionaal, en een klein gedeelte alleen nog als historische term.

Deze verzameling leenwoorden geeft een fascinerend beeld van de contacten tussen Nederlands- en Engelstaligen op het Amerikaanse continent en is een getuigenis van de blijvende culturele invloed die de Nederlanders in Amerika hebben uitgeoefend. Het wekt weinig verbazing dat woorden die de Nederlandse kolonisten gebruikten om het nieuwe Amerikaanse landschap en de tot dusver onbekende planten en dieren te beschrijven, in het Amerikaans-Engels zijn blijven voortleven. Ook op het alledaagse leven van Amerika heeft de Nederlandse taal een blijvend stempel gedrukt met woorden voor voedsel, drank, huisraad, kleding en dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Sociale omgangsvormen en maatschappelijke instellingen zijn mede bepaald door begrippen met een Nederlandse achtergrond. De handelscontacten brachten een aantal woorden die in verband staan met handel, geld- en maateenheden en met vervoer over water en land. Verrassend zijn ook enkele woorden uit de kindertaal en in het slang.

Het gebruik van de Nederlandse leenwoorden wordt getoond aan de hand van citaten. Uit die citaten blijkt tevens sinds wanneer de woorden in het Amerikaans-Engels voorkomen. Het eerst vermelde citaat is telkens het oudste, voor zover momenteel bekend. Uit de datering van de citaten valt op te maken of het woord is overgenomen van de eerste of de tweede stroom Nederlandse immigranten.

De verzameling in hoofdstuk 2 omvat uitsluitend leenwoorden die in meerdere bronnen zijn geboekstaafd. Obscure Nederlandse leenwoorden die slechts in één of twee bronnen van het Amerikaans-Engels vermeld staan zonder enige nadere toelichting, zijn in dit boek niet opgenomen. Er circuleren namelijk verschillende woordenlijstjes van Nederlandse leenwoorden die telkens weer worden overgeschreven en die meestal afkomstig zijn uit Menckens driedelige The American Language of uit een artikel van W.H. Carpenter uit 1908-1909. Zo zouden ooit in het Amerikaans-Engels de Nederlandse leenwoorden connalyer ‘menigte’ (van Nederlands canaille ‘gepeupel’), coss ‘kast, ladenkast’ (van Nederlands kast) en klainzaric ‘onordelijk’ (van Nederlands kleinzerig ‘lichtgeraakt’) zijn gebruikt. Deze woorden zijn echter in geen van de woordenboeken met amerikanismen opgenomen en evenmin staan ze vermeld in het Dictionary of American Regional English (DARE). We weten dus niets over het gebruik ervan: door wie, wanneer, hoe? Het is zelfs niet uit te sluiten dat het om spookwoorden gaat. Daarom zijn dergelijke onzekere gevallen hier buiten beschouwing gelaten.

246 Nederlandse leenwoorden in het Amerikaans-Engels lijken op het eerste gezicht wellicht een bescheiden bijdrage. Maar dat is bedrieglijk. De situatie van het Nederlands in de VS is uniek te noemen: de Nederlanders vormden onder de inwoners van Amerika vanaf het allereerste begin slechts een kleine minderheid. Zelfs in Nieuw-Nederland woonden behalve Nederlanders mensen met vele andere nationaliteiten en moedertalen. Toch is het dit kleine groepje Nederlanders gelukt een blijvende invloed op de Amerikaanse taal en cultuur uit te oefenen. De omvang van de taalkundige erfenis van de Nederlanders staat in geen verhouding tot de aantallen sprekers. De Amerikaanse taalkundige Charlton Laird constateerde in 1972 dan ook: ‘More words per capita have been borrowed into American English from [the] early Hollanders than from any other sort of non-English speakers.’

Hoe groot het Nederlandse aandeel aan het Amerikaans-Engels is geweest, blijkt ook als we de Nederlandse invloed op het Amerikaans-Engels vergelijken met die op het Brits-Engels. In het Oxford Dictionary of English Etymology zijn ongeveer vijfhonderd Brits-Engels woorden opgenomen die rechtstreeks ontleend zijn aan het Nederlands, waarvan de oudste, zoals dam, al dateren uit de twaalfde eeuw. De contacten met het Brits-Engels hebben dus negen eeuwen geduurd. De contacten waren door de geringe afstand tussen Engeland en de Lage Landen veelvuldig, en ze vonden plaats in veel omstandigheden: handel, oorlog, reizen, immigratie, literatuur. Daarentegen hebben de contacten met het Amerikaans-Engels ‘slechts’ vier eeuwen bedragen, was het aantal Nederlanders dat eraan deelnam relatief gering, en waren ook de omstandigheden beperkt. Toch blijkt uit de cijfers dat de invloed op het Amerikaans-Engels verhoudingsgewijs – laten we zeggen jaarlijks – groter is geweest dan die op het Brits-Engels. Dat komt doordat de Nederlandse en de Amerikaanse taal en cultuur zich in de VS met elkaar vermengden, waardoor de contacten veel intensiever waren dan de oppervlakkige contacten tussen Britten en Nederlanders.

afbeelding

Gravure van een drukkerij met het moment waarop de naam America voor het eerst in druk verschijnt, in 1507. In dat jaar liet de Duits-Franse cartograaf Martin Waldseemüller (op de gravure in het midden) in Saint-Dié, Vogezen, de eerste wereldkaart drukken die het hele Amerikaanse continent toonde: Universalis cosmographia secundum Ptholemaei traditionem et Americi Vespucii aliorumque lustrationes (een tekening van de hele aarde in de traditie van Ptolemeus en de reizen van Amerigo Vespucci en anderen). Amerika werd, uiteraard, vernoemd naar de ontdekkingsreiziger Amerigo Vespucci. In mei 2003 slaagde de Library of Congress erin het enig overgebleven exemplaar van deze wereldkaart aan te kopen. (Bron: The Printing Art, deel 4, nr. 5, jan. 1905.)

Overigens bevatte de moedertaal van de Engelsen die vanuit Groot-Brittannië naar het Amerikaanse continent trokken, al allerlei Nederlandse leenwoorden die in een eerder stadium in Groot-Brittannië waren overgenomen. Dergelijke woorden komen in dit boek niet ter sprake, want de Nederlandse leenwoorden in het Brits-Engels zeggen niets over de taalkundige en culturele invloed van de Nederlanders op het Noord-Amerikaanse continent.

Het aantal Duitse immigranten dat in de loop van de eeuwen naar de VS is getrokken, is aanzienlijk groter dan het aantal Nederlandse, en zij hebben ook meer leenwoorden aan het Amerikaans-Engels geleverd. Sommige woorden die het Nederlands en Duits gemeen hebben, zijn zowel door Nederlandse als door Duitse immigranten naar de VS gebracht. Dat is waar nodig in hoofdstuk 2 vermeld. Er zijn evenwel geen woorden uit het Pennsylvania Dutch vermeld, een taal die wordt gesproken binnen gemeenschappen van mennonieten en amish in met name Pennsylvania, Indiana en Ohio. Anders dan de naam van deze taal doet vermoeden, gaat het hier namelijk om een Duitse en niet om een Nederlandse variëteit. De sprekers zelf noemen hun taal Pennsylvania Deitsch of Pennsilfaanisch Deitsch. Dit Deitsch, een variant van Deutsch, is verengelst tot Dutch, vandaar de verwarrende naam Pennsylvania Dutch.

Rest een woord van dank. Dit boek is tot stand gekomen op verzoek van de Nederlandse Taalunie en met subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; beide instellingen wil ik graag bedanken. Verschillende meelezers hebben belangrijke suggesties gedaan. Veel dank ben ik verschuldigd aan Sybe Bakker, Hans Beelen, Jan van den Berg, Joan Houston Hall, Jan Noordegraaf en Piet van Reenen. Verder hebben Van Cleaf Bachman, Peter Bakker, Willem Frijhoff, Jaap van Marle, Rob Naborn, Christine Valk en William Vande Kopple mij nuttige informatie verschaft. Piet Verhoeff en Language Unlimited hebben de tekst in het Engels vertaald; de Engelstalige editie is gepubliceerd onder de titel Cookies, Coleslaw, and Stoops. The Influence of Dutch on the North-American Languages. Ed Schilders is verantwoordelijk voor de keuze van de illustraties, die een belangrijke aanvulling op de tekst vormen.