abele (tree), abel-tree, witte of zilverpopulier (Craigie, Webster).

– Van Nederlands abeel(boom) ‘witte of zilverpopulier’; overgenomen in de negentiende eeuw en nog in gebruik.

* De boom, waarvan het hout wordt gebruikt in de huizenbouw, en de hars voor geneesmiddelen, is inheems in Europa en moet dus door Europeanen aangevoerd zijn. De naam abele is Nederlands, waardoor het voor de hand ligt dat de Nederlanders de boom hebben meegenomen naar de VS. Theoretisch kan hij ook zijn geïmporteerd door de Engelsen, want het Brits-Engels heeft het Nederlandse woord eveneens geleend (de OED vermeldt het voor het eerst in 1681), maar dit Nederlandse woord heeft in het Brits-Engels nooit veel opgang gemaakt en wordt in de Encyclopaedia Britannica van 1823 ‘old-fashioned’ genoemd; men hanteerde meestal de gewone Engelse benaming white poplar.

afbeelding

Illustratie 2.15 – Abele tree (bron: J.G. Heck, The Complete Encyclopedia of Illustrations, 1879)

De OED geeft maar weinig citaten, vooral uit poëtisch taalgebruik, en niet meer na de tweede helft van de negentiende eeuw, terwijl de boom juist in die periode op vrij grote schaal werd aangeplant in de VS (zie het citaat uit 1852, vermeld door Craigie).

De boom zal in de negentiende eeuw in de VS zijn ingevoerd door Nederlandse of Vlaamse immigranten.

1828 The abele, the white poplar, the black poplar (Webster).

1847 Abele or Silver-leaf Poplar, … a highly ornamented tree, native of Europe.

1852 If the nurserymen will raise Ailanthus and Abeles by the thousands … and tell us nothing of pestilential odors and suckers.

Antwerp, 1. frambozensoort, meestal in de vorm Red Antwerp; 2. postduivensoort (Craigie, Webster).

– Genoemd naar de Belgische stad Antwerpen; geleend in de negentiende eeuw en nog in gebruik.

* De verbreiding van de plant die getooid is met de naam Antwerp of Red Antwerp, blijkt uit de volgende citaten uit Craigie.

1847 Antwerp Raspberry, Garden Raspberry, … is much cultivated for its favorite fruit.

1859 It is rare that the true Red Antwerp raspberry is found West of the State of New York.

1862 We are told that on the Hudson river fields are planted with a variety of the Red Antwerp, which has received its American cognomen from that stream, the Hudson River Red Antwerp.

Maar waar komt de naam van de plant vandaan? Hierover schreef F.W. Card in 1898 in Bush-fruits:

1898 Red Antwerp (Old Red Antwerp, Knevett’s Antwerp, True Red Antwerp, Howland’s Red Antwerp …).

– One of the oldest European varieties, probably having been in cultivation more than a century. It is supposed to have derived its name from the city of Antwerp, in Belgium, though the plant itself is said to have come from the Island of Malta. It is one of the best European sorts, and is still grown, even for market, in the United States. … Many other varieties have received this name at times.

It is figured in the Report of the United States Department of Agriculture of 1866.

Op grond hiervan lijkt het het meest waarschijnlijk dat de populaire soort vanuit Europa is ingevoerd, misschien wel via de havenstad Antwerpen.

De invoer van de plant kan al eerder hebben plaatsgevonden, maar de naam (Red) Antwerp wordt volgens Craigie pas sinds halverwege de negentiende eeuw gebruikt. De soort en de naam zullen waarschijnlijk echter niet afkomstig zijn van Nederlandse of Vlaamse immigranten die zich in de negentiende eeuw in de VS vestigden – de bes heeft namelijk in het Nederlands allerlei namen, maar geen daarvan verwijst naar Antwerpen, en de bes komt daar ook niet speciaal vandaan. Inmiddels is de lange naam Hudson River Red Antwerp in onbruik geraakt; de korte vorm Red Antwerp komt wel nog steeds voor. In het Brits-Engels is de naam niet bekend; hij wordt althans niet vermeld in de OED.

De naam voor de duivensoort gaat wel degelijk terug op een Nederlandse benaming. Omstreeks 1840 werden in Antwerpen door kruisingen twee bijzondere postduivensoorten gefokt, die in het Nederlands Antwerpse duif en Luikse duif genoemd werden. In het Amerikaans-Engels werd die eerste naam overgenomen als Antwerp pigeon, ook verkort tot Antwerp. Zo staat het in Webster’s Third uit 1961. De naam, die sinds 1839 in het Brits-Engels voorkomt (OED) en sinds 1890 in het Amerikaans-Engels, is waarschijnlijk door het Amerikaans-Engels overgenomen van Nederlandse en Vlaamse immigranten, onafhankelijk van het Brits-Engels.

1890 Some of these names [of fancy pigeons] are from localities, actual or alleged, as Antwerps [etc.]

1905 Two main types of the Belgian homer have been distinguished as the Antwerp and the Liege varieties, the former being larger but less graceful in form than the latter.

1918 An Antwerp, or homing pigeon, commonly called carrier pigeon.

blauser, slangensoort, bastaard ratelslang (Heterodon platirhinos) (International Herpetological Society).

– Van zeventiende-eeuws Amerikaans-Nederlands blazer; overgenomen in de zeventiende eeuw en regionaal nog bekend.

* In het Europese Nederlands wordt blazer niet gebruikt als dierennaam, dus deze betekenis hebben de Nederlandse kolonisten uit de zeventiende eeuw aan het woord toegevoegd. De spelling met -au- wijst er waarschijnlijk op dat de uitspraak van het Nederlandse woord in de loop van de tijd aangepast is aan het Amerikaans-Engels. Het Handbook of Snakes uit 1985 en de International Herpetological Society (list of reptiles, 2008) vermelden nog steeds de volksnaam blauser, naast vele andere namen, waaronder blower, wat een vertaling kan zijn van de Nederlandse naam, maar wat evengoed gevormd kan zijn in het Engels, omdat het opblazen van de hoofdhuid nu eenmaal de meest kenmerkende eigenschap van de slang is.

afbeelding

Illustratie 2.16 – Blauser (bron: Grosser Bildvorlagenatlas, Amsterdam 2001)

1848 Blauser. The name given by the Dutch settlers to the hog-nosed snake, from its habit of distending or blowing up the skin of its neck and head. The other popular names in New York are Deaf-adder and Buckwheat-nosed. (Bartlett)

1872 Among the almost local terms of Dutch origin, which barely survive in districts inhabited by Dutch families, but which every now and then startle us by their sudden reappearance in poetry or in local description, are the following: … Blauser, from the Dutch blazer, is still the name of the Deaf Adder (Vipera berus), which blows up its neck and head, and therefore, well deserves its graphic name. (Schele de Vere)

1902 Blauser (Dutch blazer, a blower).

A typic and graphic name for the Deaf Adder (Vipera berus), which, as is well known, has the habit of distending or blowing up the skin of its neck and head. (Clapin)

corporal, karperachtige (Semotilus corporalis) (Craigie, DARE).

– Waarschijnlijk van Nederlands corporaal en overgenomen in de negentiende eeuw; regionaal nog in gebruik.

* Volgens allerlei standaardwerken over Amerikaanse vissen, te beginnen bij American fishes van G. Brown Goode uit 1888, gaat de vissennaam corporal voor wat meestal in het Amerikaans-Engels fallfish wordt genoemd, terug op het Nederlands en/of het Duits. En gezien de locatie – het midden en oosten van de VS – zal het woord dan in de negentiende eeuw zijn overgenomen. De motivatie van de naamgeving is onzeker: in het Standaardnederlands is korporaal een legerrang. In het Noord-Brabants wordt korporaal echter gebruikt als naam voor een bepaalde zwartwitte zwemvogel, de grote zaagbek. Deze heet niet zo naar de legerrang, maar naar corporaal of corporale ‘wit linnen doekje waarop in rooms-katholieke kerken de kelk en de hostieschaal staan’: de vogel is vanwege zijn witte buik naar dit doekje vernoemd. Aangezien ook de vis corporal een witte buik heeft, ligt het voor de hand te veronderstellen dat er sprake is van hetzelfde benoemingsmotief. In het Duits heb ik geen vergelijkbare naam gevonden.

afbeelding

Illustratie 2.17 – Corporal (bron: Grosser Bildvorlagenatlas, Amsterdam 2001)

1887 The name Corporal seems to have derived from the Dutch or German settlers of the Middle States. “Corporaalen” is one of its common names in that region.

1896 Mitchell calls the fish Corporal or Corporaalen.

1964 The fallfish is known to many anglers as chub, silver chub, chivin, windfish, and corporal.

Easter flower, anemoon, narcis (Craigie, Webster), ook leverbloem (DARE); pass blummies, leverbloemen, poss flower, narcis (DARE).

– Als vertaling respectievelijk leenwoord overgenomen van het Nederlandse paasbloem of de verkleinwoorden paasbloempje, paasbloemetje, een samenstelling van paas- en bloem; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en regionaal nog bekend.

* In het Nederlands worden met paasbloem verschillende planten aangeduid die op of rond Pasen bloeien, met name de anemoon, narcis en leverbloem – precies dus de planten die ook in de VS met een vergelijkbare naam worden aangeduid. De benamingen pass blummies, paas blumes en dergelijke zijn als leenwoord overgenomen uit het Nederlands; in poss flower is het tweede gedeelte vertaald in het Engels.

1859 Paas Bloomachee, i.e. Easter flower. (Narcissus pseudo-narcissus.) Not the Pasque Flower of botanists, but the common Yellow Daffodil. (Bartlett)

1872 Paas-Blummachee are well known in the flower-markets, and designate the common yellow Daffodill. (Schele de Vere)

1896 Hepatica acutiloba … pass blummies, Alcove, N.Y. [Footnote:] Probably corrupted from Pasque Blumen.

1940 H[epatica] triloba … paas blumes.

1957 Poss flowers, the old-fashioned, early double daffodils with the fragrance. My mother … , now 96 years old … , tells me that in her girlhood, these were always called Poss flowers. They were very important as Easter flowers in those days since there were few cultivated flowers.

afbeelding

Illustratie 2.18 – Easter flower (anemoon) (bron: J.G. Heck, The Complete Encyclopedia of Illustrations, 1879)

In Easter flower zijn beide delen vertaald in het Engels. Deze naam zou ook gemaakt kunnen zijn in het Engels, maar in het Brits-Engels komt hij als benaming voor een plantensoort niet voor, dus het is een Amerikaans-Engels neologisme, en het ligt voor de hand dat dit neologisme is gebaseerd op de Nederlandse benaming paasbloem.

1863 Beautiful wood-anemones I found to be sure, trembling on their fragile stems, deserving all their pretty names, – Wind-flower, Easter-flower, Pasque-flower, and homoeopathic Pulsatilla.

1877 Easter flower (Narcissus pseudonarcissus). (Bartlett)

1892 Narcissus Pseudo-Narcissus, Easter-flower.

1894/6 Narcissus Poeticus,. . . Narcissus Pseudonarcissus, … Easter flowers, Lincolnton, N.C.

1968 Wind flowers, anemone, Easter flowers [are] all the same thing – lavender, shaped like little tulips. (DARE)

1968-69 Easter flower [and] hepatica [are the] same. (DARE)

1974 Audrey Wilson was … looking at a clump of pale-yellow jonquils, … “I think Grandma Fannie must have planted these Easter flowers,” she said.

Het Nederlandse woord bloem, verkleinwoord bloempje, bloempie, bloemetje, meervoud bloemetjes, is in het verleden ook als ongeleed woord overgenomen door het Amerikaans-Engels. Ook dit zal al dateren uit de zeventiende of achttiende eeuw. Dat blijkt uit het gebied waar de woorden gebruikt worden (New York) en uit het feit dat er een groot aantal verschillende spellingen zijn aangetroffen, zoals blumachies en blummie. De woorden zijn nog tot begin twintigste eeuw aangetroffen in de omgeving van New York, maar inmiddels volkomen verdwenen. In ieder geval bewijzen zij dat de Nederlanders al vroeg allerlei planten kweekten om de bloemen ervan te verkopen op de markt.

Tegenwoordig worden de Nederlanders vooral met tulpen geassocieerd, en die zullen ze in het verleden zeker ook wel verkocht hebben, maar taalkundige bewijzen zijn daar niet voor: de woorden tulp en het Engelse tulip leken waarschijnlijk zo veel op elkaar dat het Nederlandse woord direct in de Engelse klank werd omgezet.

1848 Blumachies. (Dutch.) This Dutch word for flowers is still preserved in the New York markets. (Bartlett)

1902 Blummie. A Dutch word still in use for flowers in New York City, and along the Hudson and Mohawk rivers. The diminutive form blummachee or blummechie, meaning small flower, is also well known in the New York markets. (Clapin)

1908-1909 blum’mie, blum’mey, flower, blossom [Du. bloempje (dim.), same meaning]. Mohawk valley, blum’machie, n., flower, blossom [Du. bloemetje (dim.), same meaning].

Mohawk valley. (Carpenter)

fetticus, gewone veldsla (een van de namen van Valerianella locusta) (Craigie, DARE, Webster).

– Van Nederlands vettekost of vettekous ‘veldsla’; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en nog in gebruik.

* In de Lage Landen bestaan allerlei volksnamen voor de veldsla (Valerianella locusta) die refereren aan het feit dat de bladeren van de jonge plantjes enigszins vettig aanvoelen, zoals vettik, vetsla, vettekool, vetzaad, vettekost en vettekous, eigenlijk ‘vettig, vette sla, vette kool, vet zaad, vette kost en vette kous’. Deze benamingen namen de Nederlanders kennelijk mee naar het Amerikaanse continent, samen met de slaplant – die inheems was in Europa, maar niet in de VS. Nog steeds groeit de plant vooral aan de oostkust.

De naam vettekost werd overgenomen door het Amerikaans-Engels en daarin op verschillende manieren uitgesproken en gespeld, onder andere als fetticus.

Diverse negentiende-eeuwse woordenboeken van amerikanismen besteden aandacht aan deze benaming.

Daarbij schrijven zij de Nederlanders een groter gevoel voor humor toe dan de realiteit toestaat: volgens deze woordenboeken hadden de Nederlanders de caloriearme veldsla namelijk uit ironie de naam vette kost gegeven. Men doorzag niet dat de naam een serieuze verwijzing inhield naar de substantie van de bladeren.

afbeelding

Illustratie 2.19 – Fetticus (bron: Wikimedia Commons)

In Nederlandse bronnen wordt de naam nergens zo lacherig uitgelegd.

Toen het woord werd overgenomen in het Amerikaans-Engels, schemerde aanvankelijk soms nog de Nederlandse benaming in de spelling door, zoals in vettikost, maar al snel vonden er allerlei vormveranderingen plaats. Zo werd het eerste deel toepasselijk verengelst tot fat. Het tweede deel werd waarschijnlijk beïnvloed door cow, met als resultaat spellingen zoals fatticows, fattikow en fattycows. De uiteindelijke uitgang -cus vond uiteraard plaats onder invloed van modern Latijnse plantennamen, zoals crocus of hibiscus.

De naam fetticus wordt nog steeds gebruikt, volgens DARE regionaal vooral in New York. In Webster’s Third uit 1961 wordt de naam verklaard als een aanpassing van het Nederlandse vettekous. Die verklaring is niet onmogelijk: in het Nederlands bestond zowel de naam vettekost als vettekous; als volksnaam komt vettekous nog wel voor.

De uitspraak van de twee namen ligt ook dicht bij elkaar, want de -t in vettekost wordt meestal niet uitgesproken.

Ik vermoed dat de oorspronkelijke vorm vettekost is geweest (de sla wordt gebruikt als kost ‘voedsel’ en voelt vet aan) en dat vettekous daarvan een variant is.

Andersom is ook mogelijk, maar het is moeilijk een verklaring te vinden voor het element kous.

1848 Fetticus. Vettikost. Vulg. Fattikows. (Bot. Valerianella …) Cornsalad, or lamb’s-lettuce. A word used in New York. (Bartlett)

1872 Vegetables were evidently not much to the taste of the old burghers, for it seems they called Corn-salad (Valerianetta) [sic] with biting irony Vettikost, something like rich fare. (Schele de Vere)

1889 The plant called corn-salad, or lamb-lettuce, is called fetticus, or vettekost, by gardeners. In the New York market I believe it is called fattycows.

It appears to be the Dutch vette kost, “fat food;” but perhaps the kost is the same which appears in alecost, costmary, and other plant names.

1891 V[alerianella] olitoria … is now often cultivated under glass as an early salad under the name of fetticus.

1902 Fattikows, Fetticus (Dutch vettikost, meaning, by irony, something like rich fare).

A local term, in New York City, for corn-salad, or lamb’s lettuce (Valerianella). (Clapin)

groundhog, bosmarmot (Marmota monax) (Craigie, DARE, Webster).

– Vertaling van de Nederlandse benaming aardvarken; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog algemeen in gebruik.

* De Nederlanders die in de zeventiende eeuw over de aardbol uitzwermden, kwamen een groot aantal nieuwe dieren en planten tegen die zij moesten benoemen. Het gemakkelijkste was nieuwe dieren te vernoemen naar bekende waarmee ze een of ander kenmerk gemeen hadden. Vaak werd dezelfde Nederlandse naam op verschillende continenten voor verschillende dieren gebruikt. Zo werd in Zuid-Afrika een bepaalde termieteneter aardvarken genoemd (wat nog voortleeft in het Afrikaanse aardvark), en dezelfde naam kreeg op het Amerikaanse continent de bosmarmot. Beide dieren lijken als een varken in de aarde te wroeten. In Noord-Amerika wordt aardvarken voor het eerst genoemd in de Beschryvinge van Nieuw-Nederlant, die Adriaen Cornelissen van der Donck publiceerde in 1655, het jaar van zijn overlijden. Dit was een van de eerste boeken over Nieuw-Nederland, geschreven door iemand die daar daadwerkelijk woonde en leefde. Voor meer over hem zie yonkers in 2.4.

afbeelding

Illustratie 2.20 – Groundhog (bron: Grosser Bildvorlagenatlas, Amsterdam 2001)

1655 Van der Donck: Daer zijn ooch Aertoerckens, … Trommelslaghers, en verscheyde andere soorten die wy niet kennen ofte gesien hebben.

[There are also groundhogs, … drummers, and various other kinds which we have not known or seen.] De normale Amerikaans-Engelse benaming groundhog is een letterlijke vertaling van het Nederlandse aardvarken, en dat kan eigenlijk geen toeval zijn: de Engelsen zullen de Nederlandse naam gekend en begrepen hebben en hem in hun eigen taal hebben vertaald.

Sinds de negentiende eeuw zijn de uitdrukkingen groundhog case ‘wanhopige of dringende zaak’ en Groundhog Day bekend. Wat die laatste uitdrukking betekent, weet iedereen binnen en buiten de VS sinds de film Groundhog Day, die in 1993 uitkwam: de film speelt op 2 februari, de dag waarop volgens de folklore de groundhog uit zijn hol kruipt en het weer voorspelt: als hij zijn schaduw ziet, trekt hij zich terug in zijn hol en blijft daar zes weken – gedurende welke tijd het stormt. Maar als hij zijn schaduw niet ziet, doordat het bewolkt is, blijft hij zo lang mogelijk buiten, en er zal zacht en aangenaam weer volgen.

Dankzij de film, die draait om een weerman die telkens opnieuw bij het ontwaken Groundhog Day meemaakt, heeft Groundhog Day de betekenis ‘tel kens opnieuw hetzelfde (vervelende) ding’ gekregen: ‘My life never changes.

Every day is groundhog day. Eat, work, sleep’, heeft iemand geschreven in het Urban Dictionary.

DARE heeft een kaart opgenomen van de plaatsen waar groundhog voor de bosmarmot wordt gebruikt (illustratie 2.21); de naam is wijdverbreid, maar komt vooral voor in het midden van de VS. Regionaal wordt de naam groundhog ook voor andere dieren gebruikt.

Dit zijn allemaal eigen Amerikaanse ontwikkelingen, onafhankelijk van het Nederlands. Want de benaming aardvarken voor een Amerikaanse dierensoort mag dan door Nederlanders voor het eerst zijn toegekend, die naam is, net zomin als het dier, in het verleden bekend geraakt in de Lage Landen.

Pas recent is de kennismaking hernieuwd, en tegenwoordig heet de groundhog in het Nederlands met een nieuwe naam bosmarmot.

afbeelding

Illustratie 2.21 – Kaartje van de verbreiding van groundhog (bron: DARE 2: 819)

1742 The Monac, or groundhog … will be as tame as a cat (for I gave one to Sir Hans Sloane, who was much delighted with it).

1859 Then there is the ground-hog.

As his name indicates, he burrows in the ground, and, like the prairie dog, builds a perfect city. He is about as large as a medium-sized opossum, and has similar hair. His color is a sort of dark gray.

1960 Groundhog is the only name for the animal in the area, except for an occasional extra – whistle pig.

1966-70 We have groundhogs; they dig holes in the fields.

2008 Somewhere between Texas and Ohio on Tuesday night the Democratic political groundhog saw his/her shadow and decreed at least another six weeks of campaigning. (www.theroot.com, 5 maart 2008, onder de kop: “Groundhog Day for the Dems”)

killifish, een vis uit de familie van de Cyprinodontidae (Craigie, DARE, Webster).

– Van zeventiende-eeuws Amerikaans-Nederlands kilvis, een samenstelling van kil ‘stroom, kreek’ en vis; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog bekend.

* In de kreken die de Nederlanders kil noemden (zie 2.5), hielden zich speciale vissen op die nieuw waren voor de Nederlanders en die zij waarschijnlijk kilvis of in de oude spelling kilvisch noemden, ‘vis uit de kil’. In Nederland is de benaming kilvis niet aangetroffen, maar daar waren deze dieren dan ook niet bekend. Het is ook mogelijk dat de naam killfish in het Amerikaans-Engels is gevormd, nadat de Yankees het Nederlandse kil als benaming voor de kreken hadden overgenomen. Hoe het ook zij: in het Amerikaans-Engels noemde men de vis killfish, en die naam werd al vrij snel veranderd in killyfish of killi(e)fish. De naam werd later ook verkort tot killie.

1787 Diese beyde Fische, der Yellow bellied Cobler und Killfish, halten sich um Neuyork, in Kriken [sie] und Teichen … auf. [Both these fishes, the Yellow-bellied Cobbler and Killfish, are found in creeks and ponds about New York.]

1814 Sheep’ s-Head Killifish. (Esox ovinus.) … Length about an inch and a half; and remarkably large in the girth.

1842 Its [= the striped killifish’s] popular name is derived from its abundance in creeks and estuaries, which our Dutch ancestors termed “kills.”

1848 Killifish … A small fish found in the salt water creeks and bays, from one to five inches in length.

It is only used for bait for larger fish. The name is Dutch from kill, a channel or creek …, where the fish is only found. They are often called killies. (Bartlett, Appendix)

1993 I don’t use kill as a small stream but the minnows that live in them ever were killies! I was raised on southern Long Island. (DARE)

afbeelding

Illustratie 2.22 – Kaartje van de verbreiding van killifish (bron: DARE 3: 216)

De verandering van killfish in killyfish of killi(e)fish vond waarschijnlijk plaats omdat men geen verband kon leggen tussen de mooie, lieflijke visjes en het werkwoord to kill. Dat de relatie tussen kill ‘stroom’ en to kill door sommigen gelegd wordt, bleek in 1996 toen er een controverse uitbrak over de naam van het plaatsje Fishkill. Op 6 september 1996 meldde CNN op hilarische toon (http://edition.cnn.com/US/9609/06/fishy.name) dat een dierenrechtenorganisatie, PETA (People for the Ethical Treatment of Animals) had voorgesteld om de naam Fishkill te veranderen in Fishsave, omdat Fishkill wreedheid tegenover vissen zou suggereren.

Een alternatieve verklaring voor de vorm killifish is dat het woord teruggaat op een Nederlandse samenstelling killevisch (kille werd vroeger in het Nederlands gebruikt naast kil); de tussenklank -e- is dan in het Amerikaans-Engels als -i- overgenomen, zoals ook in pannicake.

In het regionale Amerikaans-Engels komt de naam killifish vooral voor in het zuidoosten van de staat New York (zie illustratie 2.22). Maar de naam van het kleine visje uit de New Yorkse kreken heeft inmiddels een grote vlucht genomen. Andere groepen verwante vissen kregen eveneens de naam killifish, en inmiddels geldt deze naam als soortnaam voor eierleggende tandkarpers (Cyprinodontiformes). De killifish worden momenteel onderverdeeld in tien families die zwemmen in Aziatische, Afrikaanse en Midden- en Zuid-Amerikaanse wateren. Het zijn geliefde aquariumvissen, en ook in Nederland worden killifish, killivissen of kili’s veelvuldig gehouden. De bekendste killifish is ongetwijfeld de guppy.

kip, jong kuiken (DARE).

– Van Nederlands kip ‘hen, hoen’; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en regionaal nog bekend.

* Het Nederlandse woord kip, en ook de loknaam kipkip, is overgenomen door de indianentalen Loup, Mahican, Mohawk en Munsee Delaware. Dat betekent dat het Nederlandse woord al heel vroeg gebruikt werd aan de oostkust. Ook in het Amerikaans-Engels is het woord gevonden, en volgens DARE vooral in New Jersey en New York, en met name in gebieden waar Nederlanders zijn gevestigd. Weliswaar is de oudste vindplaats pas eind negentiende eeuw, maar er moet hier toch sprake zijn van een veel ouder leenwoord. Volgens Carvers American Regional Dialects is het woord kip waarschijnlijk bezig te verdwijnen, net als de loknaam kipkip, die in het Amerikaans-Engels eveneens is genoteerd.

afbeelding

Illustratie 2.23 – Kip (bron: J.G. Heck, The Complete Encyclopedia of Illustrations, 1879)

1895 Kip: young chicken. (Used also as call – “kip, kip.”)

1908-09 kip, n., a word used in calling chickens, e.g., “come kip, kip!” [Du. kip, hen, fowl]. Schenectady Co. (Carpenter)

1949 The chicken call kip! … has survived all the way from Bergen County, New Jersey, to the Mohawk Valley. None of these calls [=kip!, kees!, kish!] occurs outside the Dutch settlement area, and they are, therefore, presumably of Dutch or Flemish origin. (Kurath)

1967-69 (How do you call the chickens to you at feeding time?) (Here) kip kip [sometimes repeated]. (DARE)

1986 Kip, chicky.

kish, ook kees, kissy, lokroep voor koeien en kalveren (DARE).

– Van Nederlands kis, kies, kiesie, loknamen voor een koe of een kalf; overgenomen in de negentiende of twintigste eeuw en regionaal nog bekend.

* De Nederlandse dialecten kennen allerlei loknamen voor koeien en kalveren: behalve kis, kies, kiesie ook koes, kuus en dergelijke. Het is mogelijk dat dit vervormingen zijn van het woord koetje of koe. Er zijn maar weinig bewijsplaatsen van het gebruik van dit woord in het Amerikaans-Engels, wat overigens niet zo heel veel zegt over de frequentie van het gebruik ervan, want loknamen worden maar heel zelden opgeschreven.

Aangezien alle bewijsplaatsen dateren uit de twintigste eeuw, ziet het er toch naar uit dat er hier geen sprake is van een woord dat al in de zeventiende of achttiende eeuw is overgenomen.

Hoewel? In 1949 wordt het woord gerapporteerd langs de Delaware en in de Catskills, en het is relevant om erop te wijzen dat het Nederlandse woord koe door de indianentalen Loup, Mahican en Munsee Delaware is overgenomen.

1949 Kees! or kish!’ … is occasionally heard on the upper Delaware and in the Catskills … None of these calls [to cows] occurs outside the Dutch settlement area, and they are, therefore, presumably of Dutch or Flemish origin. (Kurath)

1967 (Call to calves) Kees!; Kish!.

1973 Calls to calves … kissy is the term of a North Dakota inf. both of whose parents came from The Netherlands.

Kurath (1949: 24) noemt nog een andere lokroep voor kalveren, namelijk tye, een woord dat rijmt op high. Het wordt gebruikt in New Jersey en komt alleen voor in gebieden waar Nederlanders zijn gevestigd. Het woord zal daarom teruggaan op een Nederlandse lokroep; in Nederlandse dialecten kent men tuuk, tui, teu en varianten als lokroep voor een koe of een kalf. En op p. 26 voegt Kurath toe: ‘In het noordelijke deel van East Jersey, met name in Bergen County, kon men tot voor kort Nederlands horen, en er zijn nog steeds enkele personen die Nederlands kennen. Daarom wekt het geen verbazing dat hier nog enkele bijzondere Nederlandse lokroepen voor vee bekend zijn, zoals kush!, gezegd tegen koeien, en tye! tegen kalveren.’

mossbunker, mossbanker, marshbanker, soort haring (Brevoortia tyrannus) (Craigie, DARE, Webster).

– Van Nederlands marsbanker, ook masbanker ‘soort horsmakreel’; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog in gebruik.

* De Nederlandse marsbanker is genoemd naar de zandbanken bij het Marsdiep, een zeegat tussen de plaats Den Helder en Texel waar deze horsmakreel in het verleden overvloedig voorkwam.

Toen de Nederlanders naar de Amerikaanse oostkust trokken, zagen zij daar de wat nu gewoonlijk heet ‘Atlantic menhaden’, die net als de Nederlandse horsmakreel in scholen zwommen – en daarom noemden zij de vis marsbanker. De eerste die dit woord voor een Amerikaanse vissensoort gebruikte, was de Nederlander Jacob Steendam, die geldt als de eerste Amerikaanse dichter. Steendam woonde van 1650 tot 1662 in Nieuw-Amsterdam, waar hij koopman was. In 1659 publiceerde hij Klagt van Nieuw-Amsterdam (waarin de Republiek der Nederlanden wordt verweten dat ze te weinig doet voor de nieuwe kolonie) en in 1661 ’t Lof van Nuw-Nederland, waarin hij de nieuwe wereld in gloedvolle bewoordingen op rijm bezong en wees op de schone lucht en de vele vissen, zoals: Swart-vis, en Roch, en Haring, en Makreel Schelvis, Masbank, en Voren die (so veel) Tot walgens toe, die Netten vuld: en heel Min word ge-eeten.

De Yankees namen deze naam over van de Nederlanders, en dat gebeurde al heel vroeg, in 1679. In het Amerikaans-Engels onderging de naam allerlei veranderingen: de Nederlandse a veranderde in o, zoals zo vaak gebeurde (vergelijk boss), de r midden in het woord viel weg (maar dat gebeurde soms ook al in het Nederlands), -banker veranderde in -bunker, en het eerste deel werd ook wel marsh, waarschijnlijk onder invloed van het gelijkluidende woord voor ‘moeras’, ook al zwemmen daarin geen menhaden.

Ook kwam de vorm mossybunker voor, waarschijnlijk onder invloed van mossy ‘bedekt met mos’. Uit de gegevens van DARE blijkt dat al deze namen vooral voorkomen in New Jersey en New York.

1679 100 Marsbanckers.

1803 The fish which Mr. Latrobe describes is the morsch-banker of the Dutch settlers about New-York, and the menhaden of the Mohegan natives.

1809 He saw the duyvel, in the shape of a huge Moss-bonker.

1814 Bony-fish, Hard-heads, or Marsbankers … [are] about fourteen inches long.

1902 Mossybank … A variation of mossbunker. (Clapin)

1990 The good ship Riga …

was fishing for menhaden, called mossbunkers down here in New Jersey.

In de negentiende eeuw werd het woord verkort tot bunker. Deze naam, ook vermeld in bijvoorbeeld Webster, komt volgens de gegevens van DARE vooral voor in de staten die in het noorden en midden langs de Atlantische Oceaan liggen.

1842 The Mossbonker … Alosa menhaden … At the end of the island [=Manhattan], they are called Skippangs or Bunkers.

1884 New Jersey uses the New York name with its local variations, such as ‘Bunker’ and ‘Marshbanker.’

1976 The menhaden has even more names than the herring … Chesapeake watermen simply say menhaden or bunker.

pinkster flower, pinxter flower, rododendron (Craigie, DARE, Webster) – Van Nederlands pinksterbloem, een samenstelling van pinkster- en bloem; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en nog gebruikt.

* In het Nederlands worden met pinksterbloem verschillende planten aangeduid die op of rond Pinksteren bloeien. In 1775 staat in een uitvoerig boek met de beschrijving van planten, dieren en mineralen op basis van het werk van de Zweedse botanist Carl Linnaeus, geschreven door M. Houttuyn, dat de naam pinksterbloem in Noord-Amerika gebruikt wordt voor wat toen ‘azalea’ heette en nu ‘rododendron’: ‘Men vindt in Noord Amerika dergelyke Bloemheesters (Azalea viscosa) … zy (worden) van de Sweeden Mey Bloemen, en van de Nederlanders of Duitschers Pinksterbloemen geheten.’ Dat is exact de betekenis die pinkster flower in het Amerikaans-Engels nog steeds heeft, en met name die van Rhododendron periclymenoides. Dat betekent dat een bestaande Nederlandse naam door de kolonisten is toegekend aan een nieuwe Amerikaanse soort.

afbeelding

Illustratie 2.24 – Pinkster flower (bron: J.G. Heck, The Complete Encyclopedia of Illustrations, 1879)

In het Amerikaans-Engels wordt de naam van de plant ook verkort tot eenvoudig pinkster of pinxter, wat in het Nederlands onmogelijk is vanwege de ambiguïteit met de naam van het feest.

In het Amerikaans-Engels kan dat wel, want Pentecost heeft als naam voor het feest vrijwel overal pinkster verdrongen.

Het Amerikaans-Engels kent en kende allerlei spellingen en vormen naast pinkster flower, zoals pinxter bloom (waarin het Nederlandse bloem op de klank is overgenomen en niet is vertaald in flower), pinkster blossom, en Pinxter blummachee van het Nederlandse verkleinwoord pinksterbloemetje. In 1881 is sprake van Pinkster Mummies – als dit geen zetfout is, dan heeft de auteur waarschijnlijk de vorm blummies niet begrepen en op de klank opgeschreven.

Tot slot wordt ‘galappel’ in het Amerikaans-Engels wel pinkster apple genoemd.

1739 Azalea … Caprifolio simili … Pinxterbloem. [= Azalea … resembling honeysuckle … Pinxterbloem.]

1822 [Azalea] nudiflora [= Rhododendron periclymenoides], … pinxter blomache … Flowers abundant not viscous.

1833 He … plucked for her the most beautiful pinkster blossoms.

1859 Pinxter blumachies … A familiar name in the State of New York for the Swamp Honeysuckle and other early flowers. (Bartlett)

1869 Another species of Azalea, the calendulaceum, … is found in some parts of Pennsylvania and Ohio, and still further south. The flowers are a reddish yellow, so bright it is often called the Flaming pinxter.

1872 The early azalea of our woods (Azalea nudiflora), is in like manner called Pinxter Blummachee. (Schele de Vere)

1881 The Pinkster king … and his followers were covered with Pinkster Mummies – the wild azalea, or swamp-apple.

1902 Several Whitsuntide flowers, and especially the early azalea of our woods (Azalea nudiflora) are similarly called Pinxter blummachees, or blumachies. (Clapin)

1948 Sometimes called June pinks or Pinxters, this shrub [= the azalea] is quite common throughout the region.

Een verkorte vorm is pink, in 1902 al vermeld door Clapin, en later geassocieerd met de kleurnaam pink ‘roze’.

1902 Pink (Dutch Pinkster, Whitsuntide). In New York city, a flower owing its name to the season of its blooming, i.e. Whitsuntide. (Clapin)

1969 Pinksters … grow on a low bush, and they’re very pink; they have long tongues, stamens. It really is a wild azalea … Some of … the older ones in the family called those mayflowers. (DARE)

ca. 1985 As a child in grade school, I learned the name pinxter for our wild azalea. I did not know I was using a Dutch word and that the name was really pinxter bloom or pinxter flower. I thought the name came from the color – pink.

pit, harde zaadkorrel van een vrucht (Craigie, DARE, Webster).

– Van Nederlands pit; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en zeer algemeen verbreid.

* Wat de Britten een stone of seed noemen, heet in het Amerikaans-Engels een pit, en dit woord is overgenomen van de Nederlanders. Tegenwoordig wordt het door de hele VS gebruikt. In DARE is onderzocht waar de pit van een kers, een pruim en een perzik pit wordt genoemd, en het blijkt dat hiertussen wel verschillen bestaan. Met name in het midden en zuiden van de VS wordt het woord minder vaak gebruikt dan elders, maar desalniettemin blijft pit een zeer wijdverbreid woord. Het woord is vanuit New York verbreid naar de overige staten.

Bartlett noemt het in 1848 nog typerend voor New York.

afbeelding

Illustratie 2.25 – Pit (bron: Vignettes, Parijs 2001)

1828 In August, 1826, a Mr. Robert Martin, of Blenheim, in this county, ate a quantity of plumbs, and under the impression that they would be less liable to injure him, swallowed pits and all.

1847 We ate cherry pie and flung the pits at old codgers passing in the streets.

1848 Pit. (Dutch, pit, a kernel.) The kernel or nut of fruit; as, a cherry-pit.

Peculiar to New York. “You put an apple-seed or a peach-pit into the ground, and it springs up into the form of a miniature tree.” (Bartlett) Het woord heeft zich met name in de twintigste eeuw verbreid. Interessant is dat uit diverse uitspraken (zie de citaten hieronder) blijkt dat de verbreiding niet heeft plaatsgevonden in het taalgebruik van boeren, maar juist van hoger opgeleiden en mede dankzij opschriften op blikjes. Het woord pit kreeg in de twintigste eeuw een hoger prestige dan de synoniemen. Op dat moment was bij de taalgebruikers allang niet meer bekend dat het woord ooit uit het Nederlands afkomstig was – iets wat men zich in de negentiende eeuw nog wel realiseerde. Het woord pit is vanuit het Amerikaans-Engels ook verbreid naar het Brits-Engels. Van het zelfstandig naamwoord is het werkwoord to pit ‘ontdoen van de pit, ontpitten’ afgeleid, evenals het zelfstandig naamwoord pitter ‘ontpitter’.

1968 Vocabularies sometimes change because a word from one dialect appears to have more prestige than that of another dialect … The Midland (peach) seed appears to be replacing the Northern (peach) stone; (peach) pit, another Northern term is perhaps also on the increase (field informants, 31%; students, 49%).

1970 The hard center of a peach is regularly called a seed … Pit is a non-rural term found only among the highest educational bracket.

1970 As in the case of peaches, seed is the name given most often to the hard center of a cherry. Pit, a word unknown to the least educated and rare in rural communities, is used by 19.5% of the [200] informants, many of whom indicate they learned it from labels on cans of cherries.

1972 Pit is generally restricted to educated usage (5 of the 7 occurrences).

punkie, punky, bepaalde steekmug (Craigie, DARE, Webster).

– Van zeventiende-eeuws Amerikaans-Nederlands punkje, punkie; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog bekend.

* Punkie is een van de weinige woorden die het Nederlands overgenomen heeft uit een indianentaal, in dit geval het Munsee Delaware. In die taal heet de steekmug ponkwes; dit is met de verkleiningsuitgang -ehs- afgeleid van een woord voor ‘stof, as’. De beet van het insect veroorzaakt ondraaglijke jeuk en pijn; vandaar dat de indianen de insecten vergeleken met ‘levende vonken’: ze zijn zo klein dat ze nauwelijks zichtbaar zijn en hun beet is even pijnlijk als een brandend kooltje op de huid.

afbeelding

Illustratie 2.26 – Punkie (bron: Grosser Bildvorlagenatlas, Amsterdam 2001)

In het Nederlands is de uitgang van het woord vervangen door de Nederlandse verkleiningsuitgang -je of -ie, en deze is overgenomen in het Amerikaans-Engels als -ie, zoals gebruikelijk was; vergelijk bijvoorbeeld cookie. Aan die uitgang is te zien dat het Amerikaans-Engels het woord niet rechtstreeks uit het Munsee Delaware heeft geleend maar via het Nederlands.

En zo leeft dit indianenwoord via het Nederlands nog voort in het Amerikaans-Engels. Het komt vooral voor in het binnenland van de staat New York (zie illustratie 2.27). Varianten zijn ponki, pungie, punk(ey), punkie fly, punkie gnat, punkie fly. Een enkele maal wordt het ook gebruikt als synoniem van gnat.

In het Europese Nederlands is punkje, punkie als naam voor een steekmug onbekend gebleven, wat logisch is, want die speciale steekmuggensoort komt niet voor in de Lage Landen.

1769 We begin to be teazed with Muscetoes and little Gnats called here Punkies.

1840 Of all the tortures of this nature, that inflicted by the gnat, (sand-flies, punkies, brulos, for they bear all these appellations,) is the least endurable.

1910 Punky, or punkie, is from the Dutch of New York and New Jersey punki, pl. punkin, from (by vocalic addition) Lenape punk or ponk.

1965-70 Punkie gnat – Williams River is full of them – drive you off the river about 4 p.m. (DARE)

ca. 2008 To get rid of punkies gnats (yet another species of gnats) you need only move away from the lakeshore. Punkie gnats are generally found near moist, swampy areas and found near the muck that builds up on lakeshores. Punkies feeding zones are fairly small, so if you want to stop being bitten, just move a short distance away. (www.getridofthings.com)

afbeelding

Illustratie 2.27 – Kaartje van de verbreiding van punkie (bron: DARE 4: 380)

sap bush, plantage van suikerahornen (DARE).

– Van zeventiende-eeuws Amerikaans-Nederlands sapbos, ouder sapbosch; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en regionaal nog bekend.

* Sapbos is een samenstelling van twee Nederlandse woorden, maar het is in het Europese Nederlands onbekend.

De naam voor een plantage van suikerahornen – een verschijnsel dat in de Lage Landen onbekend is – is gemaakt door Nederlandse kolonisten in de VS, en het woord is nooit overgebracht naar Europa. Het woord komt momenteel voornamelijk voor in het midden van de staat New York, zo blijkt uit DARE.

1828 The daughter of Mr. Hunsinger, of Camillus, Onondagua County, N.Y.… , was burnt to death last week, in consequence of her clothes taking fire in a sap bush. This is understood to be a temporary settlement for boiling the sap of the maple tree into sugar.

1913 Sap-bush … A place where maple sap is gathered, with especial reference to trees. “Sam Jones has quite a large sap-bush.”

1949 The Hudson Valley has two expressions for the sugar maple grove, sugar bush and sap bush. … Sap bush … occurs only in the valleys of the Hudson and the Mohawk.

Sap bush is an Anglicized form of the Dutch term. (Kurath)

1950 (To do something in an unnecessarily roundabout way: “I don’t know why he had to go to do that”) All around the sap bush.

sea bass, vis van de familie Serranidae, met name de zwarte zeebaars (Centropristes striatus) die zich ophoudt langs de kust van de Atlantische Oceaan (Craigie, DARE, Webster).

– Waarschijnlijk van Nederlands zeebaars; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en nog in gebruik.

* De eerste die het woord zeebaars voor een Amerikaanse vissensoort gebruikte, was de Nederlander Jacob Steendam, die al werd vermeld onder mossbunker.

In het al genoemde ’t Lof van Nuw- Nederland uit 1661 schreef hij:

So gaat het hier: dat’s Werelts overvloed, (Waar mee de Mensch word koninglijk gevoed Door gulle gunst des milden gevers) doet Hem vaak vergeeten.

Steenbrassem, Steur en Dartien en Knor-haan.

En Zee-Baars die geen vorst sal laten slaan En Kabellau: en Salm, die (wel gebraan).

Is vet, en voedig.

Dit gedicht wordt, zonder vertaling, geciteerd in het beroemde American fishes van G. Brown Goode uit 1888 – ging hij ervan uit dat zijn lezers dit Nederlandse gedicht zonder vertaling wel begrepen? Zeebaars is uiteraard een samenstelling van zee en baars. Met deze naam duidde Steendam een Amerikaanse vissensoort aan, maar daarvoor gebruikte hij een bestaand Nederlands woord – waarmee in de Lage Landen echter een ándere vis werd bedoeld. Omdat beide elementen, sea en bass, ook in het Engels bestaan, kan het natuurlijk zijn dat de Engelsen de samengestelde naam zelfstandig hebben gevormd, maar het feit dat het in het Amerikaans-Nederlands al zo vroeg is aangetroffen, maakt het toch waarschijnlijker dat de Nederlanders de naamgevers zijn geweest en dat de Engelsen de Nederlandse naam omgezet hebben naar hun eigen taal.

afbeelding

Illustratie 2.28 – Sea bass (bron: Grosser Bildvorlagenatlas, Amsterdam 2001)

De benaming sea bass is in ieder geval Amerikaans-Engels en niet Brits-Engels.

Oorspronkelijk werd de naam sea bass gebruikt voor de zwarte zeebaars, die aan de oostkust van de VS wordt aangetroffen; dat blijkt nog uit het feit dat volgens de gegevens uit DARE de naam voor deze specifieke soort voornamelijk in de noordelijke staten langs de Atlantische Oceaan gebruikt wordt. Tegenwoordig wordt de naam sea bass ook gebruikt voor andere, verwante soorten aan de westkust en in het midden en zuiden van Amerika; de naam heeft zich dus over het grootste deel van de VS verspreid.

1760 These waters afford various kinds of fish, black fish, sea bass, sheeps-heads, rock-fish, lobsters, and several others.

1765 In the sea adjacent to this island [Long Island] are sea-bass and blackfish in great plenty, which are very good when fresh.

1842 This [=Centropristis striata] is one of the most savory and delicate of the fishes which appear in our markets from May to July. Its most usual name with us is Sea Bass.

1976 He diversifies, making strong rectangular pots for the ocean capture of “blackfish” or sea bass, as practiced in the Carolinas.

skillpot, ook skillipot, skilpot, meestal de roodbuikschildpad, maar ook wel andere schildpadsoorten (Craigie, DARE).

– Van Nederlands schildpad, samenstelling van schild en pad ‘kikvors’; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en regionaal nog in gebruik.

* De Nederlandse kolonisten benoemden een hun onbekende soort schildpad met het Nederlandse woord schildpad, waarmee niet een speciale soort wordt aangeduid. In Nederland kwamen ook in de zeventiende eeuw namelijk geen schildpadden in het wild voor.

Het bestaan van de naam en het dier was uit de literatuur echter wel bekend.

Het Nederlandse woord schildpad is in het Amerikaans-Engels volksetymologisch aangepast: het tweede deel is gewijzigd in pot, wat gezien de vorm van het schild een zinnige interpretatie is.

afbeelding

Illustratie 2.29 – Kaartje van de verbreiding van skillpot (bron: DARE 4: 995)

Van het eerste deel van het woord is een groot aantal varianten gevormd, zoals shellpot, skillipot, skilliput, skillypot, skilpot; ook de vorm skillpot turtle komt voor, waarin ter verduidelijking turtle ‘schildpad’ is toegevoegd. Omdat de woorden zo zijn verbasterd, is het niet uitgesloten dat ook immigranten die een Scandinavische taal spraken, invloed hebben uitgeoefend op het Amerikaans-Engelse woord: het dier heet in het Deens skildpadde, in het Noors skilpadde en in het Zweeds skoldpadd – drie woorden die overigens allemaal ontleend zijn aan het Nederlands of het Nederduits. Het woord skillpot (en varianten hiervan) is in de VS met name in gebruik in de staten Washington DC, Maryland, Virginia en West-Virginia (zie illustratie 2.29) – dus enigszins ten zuiden van de oorspronkelijke zeventiende-eeuwse Nederlandse vestigingen, maar het woord is ook bekend in Delaware. Ten noorden van New York ligt in de Hudson het kleine Skillpot Island.

1790 A negro man … saw, and caught, a small turtle (or what is more generally known by the name of shellpot).

1807 Famous place for skilly-pots; Philadelphians call ’em tarapins.

1851 Skillpot Turtle, Testudo Picta, or Emys Guttata, the most common kind here, seen by dozens in spring and summer…

1868 It was a bright idea of his … to found a Turtle Club. The Delaware Indians believe that this world is supported by an enormous skilliput.

1948 A yellow-belly skilpot is the small kind, the red-belly skilpot the kind that gets as big as a small snapping turtle – maybe four pounds … [H]ere in Delaware it is commonly called a skilpot from Indian River clear up to Shellpot Creek.

1986 Skillpot – not edible, small, like turtle…

span, een stel voorgespannen paarden, muildieren of andere dieren, die meestal in uiterlijk en gang op elkaar lijken (Craigie, Webster).

– Van Nederlands span; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en nog in gebruik.

* Het Nederlandse span betekent letterlijk ‘twee (of meer) voorgespannen trekdieren’, vandaar ook ‘twee bij elkaar passende trekdieren’, later ook gezegd van ‘twee bij elkaar passende zaken of mensen’.

afbeelding

Illustratie 2.30 – Span (bron: Vignettes, Parijs 2001)

Span is afgeleid van het werkwoord spannen ‘vastmaken aan een voertuig of in een tuig’. De voorgespannen trekdieren kunnen met elkaar overeenkomen in kleur, bouw en dergelijke, maar voor het Nederlandse span is dat niet noodzakelijk.

In het Amerikaans-Engels is dit echter kenmerkend geworden, en waarschijnlijk heeft men het Nederlandse leenwoord span overgenomen met deze betekenisvernauwing, ter onderscheiding van het algemeen Engelse team of yoke.

Het woord span kan natuurlijk ook geleend zijn samen met sleigh (zie 2.12).

Van het zelfstandige naamwoord werd het werkwoord to span afgeleid met de betekenis ‘overeenkomen in kleur en/of grootte’ (1828).

1769 Wanted, a Spann of good Horses for a Curricle.

1828 A span (pair) of horses is a common expression through all the state of New York, and even as far as Upper Canada. (OED)

1848 Span. A span of horses consists of two of nearly the same color, and otherwise nearly alike, which are usually harnessed side by side.

The word signifies properly the same as yoke, when applied to horned cattle, for buckling or fastening together. But in America, span always implies resemblance in color at least; it being an object of ambition with gentlemen, and with teamsters, to unite two horses abreast that are alike. – Webster. This use of the word is not mentioned in any of the English dictionaries or glossaries. (Bartlett)

1945 I got a span of mules from the ranche. (Mathews)

spearing, jonge haring (Craigie, DARE, Webster).

– Van Nederlands spiering ‘kleine zilverwitte vis (Osmerus eperlanus)’; overgenomen in de zeventiende of achttiende eeuw en nog bekend.

* De Nederlandse naam spiering wordt gebruikt voor een vissensoort die inheems is in Europa en die in het Brits-Engels smelt wordt genoemd.

In het Amerikaans-Engels is de Nederlandse naam geleend als spearing, maar hiermee duidt men een jonge haring aan of een ansjovis (die behoort tot de familie van de haringen).

afbeelding

Illustratie 2.31 – Spearing (bron: Grosser Bildvorlagenatlas, Amsterdam 2001)

Die betekenis heeft het woord spiering in het Nederlands niet. Waarschijnlijk is de overeenkomst de zilverwitte kleur, en inderdaad lijken spieringen wel wat op jonge haringen of ansjovissen.

1884 Our Anchovy has recently been sold in considerable numbers in New York under the name ‘Whitebait,’ although the fishermen distinguish it from the true ‘Whitebait,’ the young of the herring, calling it ‘Spearing.’

1903 The common silversides, or spearing, lives in Gravesend bay almost all the year.

1911 The silver anchovy (Anchovia browni) … is also known as ‘sardine’ and ‘spearing.’

weakfish, een eetbare zeevis van het geslacht Cynoscion en verwante geslachten van de familie Otolithidae (Craigie, DARE, Webster).

– Van zeventiende-eeuws Amerikaans-Nederlands weekvis, oudere vorm weekvisch; overgenomen in de zeventiende eeuw en nog in gebruik.

* In het Europese Nederlands wordt het woord weekvis niet gebruikt voor een bepaalde soort vis; deze naam is gevormd in Nieuw-Nederland uit twee bestaande Nederlandse woorden (week ‘zacht’ en vis) om een nieuwe soort mee aan te duiden die niet voorkwam in de Lage Landen.

De eerste keer dat het woord weekvis is vermeld, is door de Nederlander Jacob Steendam, die al genoemd is onder mossbunker en sea bass. In 1661 schrijft hij in zijn ’t Lof van Nuw-Nederland over de vele vissen in het gebied, zoals: Weekvis, en Schol, en Carper, Bot, en Snoek, Ja gy en hebt geen poel, geen water-hoek.

Of’t krielter vol von Visschen; die (te soek) Ticht zijn te vinden.

Het gedicht is geciteerd in het beroemde American fishes van G. Brown Goode uit 1888 en daarin wordt als Engelse vertaling gegeven: You’ve weak-fish, carp and turbot, pike and plaice; There’s not a pool, or tiny water-trace Where swam not myriads of the finny race Easily taken.

In 1791 is het woord voor het eerst in het Amerikaans-Engels aangetroffen. Het zal echter al eerder in omloop zijn geweest.

1791 Went a fishing … had 350 weekfish. (OED, citing US source)

1796 Bony Fish [found in the U.S. include the] … Minow, Week fish, King fish.

1903 The soft fish without strong and flabby flesh – such as the bluefish and weakfish – spoil quickest.

afbeelding

Illustratie 2.32 – Weakfish (bron: J.G. Heck, The Complete Encyclopedia of Illustrations, 1879)

Maar waaraan heeft de weekvis nu zijn naam te danken? In het citaat uit 1903 hierboven wordt gesuggereerd dat dit komt vanwege de substantie van het vlees. Dat lijkt ook het meest waarschijnlijk. In de Encyclopaedia Metropolitana worden in 1838 twee andere redenen gegeven, die allebei echter onwaarschijnlijk lijken. Daar staat dat de naam volgens sommigen verwijst naar het feit dat men door het eten van de vis verzwakt, en dat anderen menen dat hij zo heet omdat hij slechts zwakjes aan de vislijn trekt als hij is gevangen.

Zolang we geen opmerking van de eerste naamgevers terugvinden over de reden waarom ze de naam hebben toegekend, blijft het gissen.

Aanvankelijk werd met de naam weakfish één speciale soort bedoeld. Dit blijkt uit Bass, Pike, Perch and Other Game Fishes of America van James Alexander Henshall uit 1919: ‘The weakfish, or squeteague, was first described by Bloch and Schneider, in 1801, from the vicinity of New York.

They named it regalis, or “royal.” In the Southern states it is called graytrout and sea-trout.’ Inmiddels wordt de naam ook gebruikt voor andere variëteiten ombervissen uit de familie van baarsachtigen, zoals de Cynoscion nebulosus en de Cynoscion nothus.

Van de naam van de vis werd het werkwoord weakfishing afgeleid voor het vangen van de vissensoort, het eerst genoemd in 1888 door de al genoemde Goode: ‘Much the same rig as is used in weakfishing.’