1.4 Dutch en double Dutch

Wat de Nederlanders ook hebben achtergelaten, is een gevoelswaarde van het woord Dutch – een negatieve gevoelswaarde. Nu waren de Nederlanders al bij de Britten niet populair. Zij waren in de zeventiende eeuw elkaars vijanden en concurrenten: allebei de volkeren streefden naar suprematie over de wereldzeeën en allebei wilden ze de handel in specerijen vanuit het rijke Azië beheersen. Zij betwistten elkaar ook de gebieden in Noord- en Zuid-Amerika. Tussen 1652 en 1674 vochten ze drie oorlogen uit op zee, en het was voor de Engelsen een traumatische ervaring toen de Nederlandse vloot onder leiding van admiraal Michiel Adriaensz 2. de Ruyter in 1667 de Engelse vloot een zware nederlaag toebracht tijdens de Tocht naar Chatham, waarbij de Nederlanders de Medway opvoeren en een Engelse blokkade doorbraken.

De oorlog werd niet alleen op zee gevoerd, maar ook verbaal. De Oxford English Dictionary geeft diverse voorbeelden van uitdrukkingen waarin Dutch spottend of beledigend wordt gebruikt, sommige pas genoteerd na de zeventiende eeuw, want ook nadat er officieel vrede was gesloten, was men het verleden niet vergeten. In de uitdrukkingen benadrukt men de veronderstelde voorliefde van Nederlanders voor een borrel (vergelijk de rijk besprenkelde koopovereenkomst Dutch bargain, en de Dutch courage die in het Nederlands jenevermoed heet), de Nederlandse zedeloosheid (Dutch widow voor een prostituee), en de onbegrijpelijke taal die Nederlanders uitslaan (double Dutch) of de dooddoeners die ze hanteren (‘thank God it is no worse’ geldt als typische Dutch comfort of Dutch consolation). In een Dutch auction begint men opzettelijk met een prijs die ligt boven de echte waarde en verlaagt men geleidelijk de prijs totdat iemand een bod doet. Dutch foil, tot slot, is een goedkope imitatie van bladgoud.

Dit is dus hoe de Britten over de Nederlanders dachten. Uit de twee woordenboeken met amerikanismen van Craigie en Mathews blijkt dat ook de Amerikanen hun (voor-) oordelen over de Nederlanders in hun taalgebruik tot uiting hebben gebracht en dat het beeld van de Amerikanen over de Nederlanders bepaald niet positiever was dan dat van de Britten. Onderstaande woordverbindingen met Dutch zijn allemaal in het Amerikaans-Engels gevormd; sommige ervan zijn later door de Britten overgenomen.

Voor de Amerikanen blijkt de opvallendste eigenschap van de Nederlanders hun zuinigheid. In Amerika zijn dan ook de veelzeggende uitdrukkingen Dutch party, Dutch supper, Dutch treat ontstaan en to go Dutch, regionaal to Dutch it, die allemaal betekenen dat iedereen opdraait voor zijn eigen kosten. Vergelijk:

1887 ‘You’ll come along too, won’t you?’ Lancelot demanded of Ormizon. ‘Dutch treat vous savez.’

1891 Dutchman’s treat, Dutch treat, a repast or other entertainment in which each person pays for himself.

1904 Young hopefuls at college … need [money] to buy plug-cut and Dutch suppers with.

1914 We’ll go Dutch.

1927 Dutch parties are rather more elaborate, in that while the hostess provides the dance floor, music, table, service, and cutlery, her friends bring along the drinks and the viands, raiding their family cellars and larders.

1949 [They] were part of Dutch treat crowd that took dinner at Fortnightly club.

1957 To s uggest a free trade area to any of them in such circumstances looks rather like proposing to a teetotaller that you and he go dutch on daily rounds of drinks. In het regionale Amerikaans-Engels komt Dutch lunch (sinds 1904) voor, naast Dutch luncheon. Het heeft twee betekenissen: niet alleen een lunch die door iedereen apart wordt betaald, maar ook een eenvoudige informele lunch, meestal bestaand uit een koud buffet. Het woord wordt hoofdzakelijk ten westen van het Appalachen-gebergte gebruikt, zie illustratie 1.16.

afbeelding

Illustratie 1.16 – Kaartje van de verspreiding van Dutch lunch (bron: DARE 2: 244

Een tweede karakteristieke eigenschap van de Nederlanders is hun onbeleefdheid: ze zeggen onverbloemd wat bij hen opkomt (they talk like a Dutch uncle), en dat doen ze vaak ook nog in een onbegrijpelijk taaltje (that’s all Dutch to me).

1838 If you keep a cutting didoes, I must talk to you both like a Dutch uncle.

1853 In some parts of America, when a person has determined to give another a regul ar lecture, he will often be heard to say, ‘I will talk to him like a Dutch uncle’; that is, he shall not escape this time.

1872 [’Dutch Uncle’ is used] in New England, in the phrase: ‘Talk to him like a Dutch Uncle, with tears in his eyes and his fist doubled up.’ (Schele de Vere)

1899 Any speech not understood is said to be ‘Dutch.’ ‘That’s all Dutch to me.’ Ze maken enorme herrie (in het Amerikaanse slang: een Dutch concert of Dutch medley), ze praten onzin (in het slang: to talk Dutch), ze geven een standje (in het slang, een Dutch blessing), of ze barsten uit in woede (in het slang: een Dutch fit).

Ook worden lafheid en schande geassocieerd met Nederlanders: to take Dutch leave of to do the Dutch (act) is synoniem aan deserteren, waarbij to do the Dutch ook wordt gebruikt voor de ultieme ontsnapping, namelijk die aan het leven. To get in Dutch wil zeggen ‘in ongenade of uit de gunst raken’, in het slang ook ‘in de problemen raken’.

1898 You’ve gone and broke the rules and articles of war … You took Dutch leave.

1904 A week later Dal was found dead in his cell, and I believe he did the Dutch act (suicide).

1919 What the this and that do you mean gettin me in Dutch, you big space filler?

1920 Why did she … run a chance of getting in Dutch with the very people she’d been trying to know?

1958 You can’t face it … so you’re doing the Dutch and leaving a confession.

1965 The day Caper Connelly does the dutch, my guess is it’ll be against somebody else. Daarentegen zijn Nederlanders kennelijk niet snel van hun stuk te brengen, volgens de Amerikanen althans, want zij zeggen to beat the Dutch als iets heel verbazingwekkend, verrassend of extreem is.

1775 Our cargoes of meat, drink, and cloaths beat the Dutch.

1859 It beats the Dutch is an expression often applied, in New York and New England, to any thing astonishing. (Bartlett)

1906 You women do beat the Dutch.

1940 A group from New England who, slightly in the Majority, agreed on a classical name ‘to beat the Dutch.’ Hoewel de verschillende woordenboeken Dutch courage voor ingedronken moed geen amerikanisme noemen, valt op dat het woord in het Amerikaans-Engels eerder is genoteerd dan in het Brits-Engels; in die laatste taal is het oudste citaat afkomstig uit 1826, terwijl Amerikaanse bronnen de uitdrukking al in 1812 noteren. Als het al geen amerikanisme is, dan is het in ieder geval vrijwel gelijktijdig in het Amerikaans- en het Brits-Engels ontstaan.

1812 The spirit of the people is not up to it [= war] at this time; if so there would be no necessity of those provocations to excite this false spirit – this kind of Dutch courage.

1840 This … was a company of mere militiamen got together in a hurry, and stuffed with Dutch courage for the occasion.

1852 But then came reflection in the shape of a bottle of true Dutch courage – genuine Knickerbocker Madeira. Onaangename zaken krijgen ook het epitheton Dutch, bijvoorbeeld onkruid (Dutch curse) en ziekte (Dutch distemper), vergelijk:

1830 It had often happened [in 1755] that the servants coming from Germany and Holland, after being purchased, cummunicated [sic] a very malignant fever to whole families and neighbourhoods, where they went. It was of such frequent occurrence as to be called in the Gazettes the ‘Dutch distemper.’ This year I find it stated, that it is now settled to be precisely the disease known as the ‘gaol fever.’

1877 Dutch curse. ‘The white field daisy, so called from its annoyance to farmers’ (Bartlett).

1895 ‘Dutch cuss’ … I have always heard … used, among farming people, as the specific name of the common, or ox-eyed, daisy. In het slang gebruikt men het werkwoord to dutch voor ‘iemands zaak of carrière opzettelijk ruïneren’ of ‘de bank laten springen’ in een casino.

Al met al schetsen de uitdrukkingen geen gunstig beeld van de Nederlanders, maar die moeten zich maar troosten met de gedachte dat een aantal van de genoemde uitdrukkingen, zoals Dutch distemper, inmiddels alweer verdwenen is. Daarvoor zijn dan wel weer Dutch disease en Hollanditis in de plaats gekomen, zie 2.15. Gelukkig zijn er ook neutrale uitdrukkingen met Dutch, al zijn die in de minderheid, zoals Dutch blanket (sinds 1757) voor een zachte wollen deken gemaakt door of voor de Nederlanders in New York, Dutch oven (sinds 1780) voor een bepaald type oven, en recent Dutch house voor een muziekstroming en Dutch model voor een bepaald overlegmodel (zie 2.15). En een laatste schrale troost is dat onder Dutch ook vaak Duitsers worden verstaan (vanwege de klankovereenkomst tussen Dutch en Deutsch) en soms zelfs Scandinaviërs en andere Germaanse volkeren.

Ook het regionale Amerikaans-Engels bevat een veelheid aan uitdrukkingen met Dutch, zo blijkt uit het Dictionary of American Regional English (DARE). De uitdrukkingen zijn in twee categorieën te verdelen. Ten eerste is er een reeks woorden waarin Dutch neutraal betekent ‘van, uit of betreffende Nederland of Nederlanders’, bijvoorbeeld Dutch ball voor een bepaald balspel, Dutch cap voor wat ook hay barrack heet (zie hay barrack in 2.8) en Dutch shelf voor een kleine plank die aan de muur hangt en waarop snuisterijen staan. Dutch komt veel voor in planten- of dierennamen (Dutch beech, clover, crow, fox, goose, grass, myrtle, rush) en in namen voor voedingsmiddelen (Dutch boiled dinner, Dutch cabbage, cake, cheese, doughnut, honey). In de tweede categorie woorden heeft Dutch altijd een negatieve of spottende betekenis. Het gaat om de volgende woorden (het jaartal tussen haakjes geeft aan sinds wanneer de uitdrukking bekend is). Een Dutch bath (1953) is een bad waarvoor maar heel weinig water nodig is, een Dutch bed (1905) is in de mond van vrouwelijke studenten een onopgemaakt en slonzig bed, Dutch milk (1905) wordt als grappige benaming voor bier gebruikt, een Dutch nightingale (1942) is een kikker, met een Dutch quarter (1970) wordt een trap tegen het achterwerk bedoeld, en een Dutch whistle (1950) tot slot gebruiken houthakkers onderling om een stuk schors mee aan te duiden dat met de gladde kant naar boven ligt en waarop men gemakkelijk onderuit kan gaan.

Interessant is dat een aantal verbindingen met Dutch een inkijkje geeft in de sociale gewoontes van de Nederlanders, of in ieder geval de kijk die de Amerikanen daarop hebben. Zo wordt met een Dutch hop (1949) een volksdans bedoeld die men uitvoert na een belangrijk feest zoals een trouwerij. Een Dutch wheelbarrow (1890) wordt gemaakt door een jongen bij zijn enkels vast te pakken en zijn benen in de lucht te houden, terwijl hij op zijn handen loopt. Als men iemand, vooral een kind, als grap of voor straf hard met de knokkels over het hoofd aait, dan geeft men hem een Dutch rub (1938). Deze uitdrukking komt vooral voor in het noord-midden van de VS, zie illustratie 1.17.

Een Dutch wedding is de naam voor een spel dat in 1936 als volgt wordt uitgelegd. Het spel begint met een meisje dat op de grond zit en een jongen uitkiest die naast haar komt zitten. Dan kiest deze een ander meisje enzovoort, totdat alle spelers in een cirkel op de grond zitten. Dan legt het eerste meisje een geldstuk tussen haar lippen en geeft deze door aan de jongen naast haar, die het moet aanpakken met zijn lippen. Hierna geeft de jongen het door aan het volgende meisje, enzovoort. Als het geldstuk valt, moet het teruggegeven worden aan de eerste speler en begint alles van voren af aan.

De Amerikanen blijken allerlei ideeën over het Nederlandse liefdesleven te hebben. In 1950 wordt uitgelegd wat een Dutch kiss is: een gewone kus, maar men pakt de oren van degene die gekust wordt vast. De kus vormt een heel bevredigend einde van een ruzie, want hij is uitsluitend voor vrouwen en kinderen, en de kusser kan met een stevige kneep in het oor op het laatst nog even wraak nemen. Omstreeks 1960 wordt onder Dutch kiss ook een gestolen of heimelijke kus verstaan – hier wordt Dutch geassocieerd met ‘dief’. Ook Dutch nickel (1949) heeft de betekenis ‘gestolen kus’, en daarnaast worden Dutch nickel en Dutch squeeze (1968) voor ‘omhelzing’ gebruikt.

afbeelding

Illustratie 1.17 – Kaartje van de verbreiding van Dutch rub (bron: DARE 2: 247)

De uitdrukking hotter than Dutch love of hot as Dutch love wordt gebruikt voor zeer warm weer (1950) en ook voor een zeer gepassioneerde verhouding (1966-1970) – klaarblijkelijk geldt de normale Dutch love als vrij koeltjes. In 1982 vertelde een inform ant: ‘My Aunt, who would be about 100 yrs. now, and was descended on both sides from the early Dutch settlers, would say, when walking into a hot kitchen on a summer’s day: “Whew, it’s hotter’n Dutch love in here.”’ In het Amerikaanse slang wordt Dutch sinds de jaren negentig van de twintigste eeuw gebruikt voor ‘klaarkomen tussen de borsten van een vrouw’, en met een Dutch boy duiden Amerikaanse homo’s een man aan die zich vermaakt met lesbiennes – de uitdrukking refereert aan het verhaal van Hansje Brinker die zijn vinger in een dijk stopte, en speelt met de twee betekenissen van dijk (Amerikaans-Engels dyke).

Tot slot kent het regionale Amerikaans-Engels uitdrukkingen met Dutchman die opnieuw niet erg complimenteus zijn bedoeld. Zo is Dutchman’s anchor de aanduiding voor iets belangrijks dat men vergeten is mee te nemen; in 1945 wordt uitgelegd dat de naam teruggaat op een oude mop over een Nederlandse kapitein die vergeten was zijn anker mee te nemen en daardoor zijn schip verloor. Een Dutchman’s razor is wel heel bot, zo blijkt uit de volgende verklaring uit 1912: ‘When a person treads in dung he is said to cut his foot with a Dutchman’s razor.’ En in het Amerikaanse slang is (Well) I’m a Dutchman! een uitroep van opperste verbazing: if that’s true, then I’m a Dutchman!

Gelukkig is er één uitdrukking aangetroffen die wél positief voor de Nederlanders uitvalt, en daarmee eindigen we: een Dutchman’s measure is een extraatje dat de verkoper gratis toevoegt. Helaas is deze uitdrukking slechts eenmaal door een informant gemeld, dus wijdverbreid zal ze niet zijn geweest. Ze kan dan ook nauwelijks als tegenwicht gelden.

De meeste van de bovenstaande uitdrukkingen dateren uit de tweede helft van de negentiende eeuw of later. Ze passen in het algemene beeld van de concurrentie die in de zeventiende eeuw op het Amerikaanse continent was opgevlamd tussen de Nederlanders en de Engelsen. Maar het is niet onmogelijk dat de nieuwe stroom Nederlandse immigranten die halverwege de negentiende eeuw op gang kwam de al aanwezige aversie – althans in het woordgebruik – heeft aangewakkerd. Opvallend is nog dat er in het Nederlandse taalgebruik vrijwel niets tegenover is gesteld. Noch in het Europese Nederlands, noch – voor zover bekend – in het Amerikaanse Nederlands zijn uitdrukkingen te vinden waarin Amerikaans spottend of negatief wordt gebruikt. Pas vanaf 1914 nam het woordenboek van Van Dale voor Amerikaans de betekenissen ‘vreemd, bar, buitensporig’ op voor ‘Het ging er Amerikaans toe’. Maar in diezelfde periode had Amerikaans ook een positieve betekenis; het woord werd geassocieerd met snelle groei en nuchtere zakelijkheid, bijvoorbeeld in 1907: ‘Het na ‘70 met Amerikaansche snelheid opgehoopte uiterlijke en stoffelijke beschavingsmateriaal’, of in 1913: ‘… meende B., met amerikaansche veeleischendheid’. Veel later, in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, gingen sommige Nederlanders spreken van Amerikaanse toestanden, waarmee ze eigenlijk bedoelden ‘wantoestanden of misstanden zoals in Amerika’. De uitdrukking ontstond waarschijnlijk onder Nederlandse progressieven die kritisch waren over het kapitalisme en de buitenlandse politiek van Amerika. Maar hoewel de uitdrukking Amerikaanse toestanden in het Nederlands nog steeds regelmatig voorkomt, is ze bepaald niet uniek: er wordt in de Nederlandse pers ook veelvuldig geschreven over Russische, Belgische, Italiaanse, Chinese toestanden.