6. Mijn privé-leraar

Bernie deed zelf open. Het was stil en donker in huis.
'Het dienstmeisje heeft een vrije avond,' mompelde hij, en deed een stap achteruit.
'Waar zijn je ouders?' vroeg ik, toen ik binnenkwam. Na mijn leven lang in weeshuizen te hebben gewoond, en nu bij Thelma, die de televisie liet aanstaan zoals sommige mensen het licht laten branden, leek het vreemd in een huis te komen waar het zo stil was.
'Uit,' zei hij. 'Een vergadering of een diner of zoiets. Ze hebben telefoonnummers achtergelaten in de keuken, maar ik heb er niet naar gekeken. Kom mee,' zei hij, en ging me voor naar zijn kamer.
Hij had de microscoop al klaargezet, met de nieuwe glaasjes ernaast. Daarnaast lag een plastic replica van het menselijke hart.
'Deze cellen komen van de hartspier,' zei hij, en tuurde in de microscoop. Hij had me nog steeds niet rechtstreeks aangekeken.
Ik ging naast hem staan en wachtte, en hij deed een stap opzij.
'Ga je gang, kijk maar,' zei hij.
Ik ging zitten en keek door de lens. Ik moest hem nog scherp stellen, maar al spoedig werd het helder, en ik verbaasde me hoeveel details ik kon zien.
'Dit was erbij gevoegd,' vertelde hij, en las hardop voor van een gedrukt blad papier.
'We hebben harten bestudeerd van harttransplantaties en autopsie-harten van patiënten met door chronische congestie veroorzaakte hartverlamming óf door een verwijde cardiomyopa- thie óf een ischemische hartziekte, en die vergeleken met normale harten. In de controle-harten waren endotheliale cellen zelden positief voor PAL-E. Harten van patiënten met ischemische cardiomyopathie vertoonden een duidelijke telling.
Conclusies: Een fenotypische verschuiving in endotheliale antigene expressie van de coronaire microvasculatuur komt voor zowel in ischemische harten als in harten met verwijde cardiomyopathieën, zoals geopenbaard door PAL-E, vergeleken met controle-harten. De verandering kan verband houden met compenserende mechanismen bij langdurige chronische hartverlamming.'
Hij legde het papier neer, alsof hij aannam dat ik iets of alles ervan begreep. Ik schudde mijn hoofd. 'Waar heb je dat allemaal vandaan?'
'Een vriend van mijn vader werkt in een cardiovasculair re- search-lab in Minnesota. Hij heeft het opgestuurd. Mijn vader vertelt iedereen dat ik een soort wetenschappelijk genie ben, en ze sturen me van alles.' Hij keek naar het blad papier. 'Dit is belangrijke research.'
'Laat eens zien,' zei ik, en hij overhandigde me het papier. Ik herlas het meeste van wat hij hardop had voorgelezen. 'Ik begrijp er absoluut niets van. Dit kan wat mij betreft in een vreemde taal zijn geschreven. Ik bedoel, ik weet wat sommige woorden betekenen, maar het totaal... ik denk dat ze een manier hebben gevonden om een hartkwaal te diagnostiseren.'
'Precies,' zei hij. Hij leek opgelucht dat ik niet veel meer wist dan hij.
Ik staarde weer naar de cel onder de microscoop.
'Interessant om te weten dat dit eens een deel is geweest van een mens,' zei ik.
'Ik heb je de vorige keer nog niet de helft laten zien. Ik heb
cellen van allerlei menselijke organen,' zei hij enthousiast. Hij ging naar zijn speciale kleine archiefkast en trok een la open. Hij keek erin en las de labels voor. 'Lever, nier, longen, eierstokken, de prostaat, zelfs een paar hersencellen.'
Het leek haast of ik bij een warenhuis gevraagd had naar menselijke cellen en hij de verkoper was. Ik moest onwillekeurig even lachen.
'Wat is er zo grappig?' vroeg hij scherp.
'Niets,' zei ik. Ik wilde hem niet ergeren. 'Het is alleen zo ongewoon dat iemand dat allemaal in zijn kamer heeft.'
Hij smeet de la dicht. 'Ik dacht dat het je zou interesseren en dat je zelfs enthousiast zou zijn,' zei hij.
'Maar dat ben ik ook! Heus, Bernie, dat ben ik!' riep ik uit.
Hij keek me van terzijde aan, met achterdochtige ogen.
'Ik meen het. Het spijt me,' zei ik.
Hij aarzelde en trok de la toen weer open. 'Wil je nog iets anders zien?' vroeg hij.
'Graag een hersencel.'
Hij pakte het glaasje uit de la en legde het onder de microscoop. Toen ging hij achteruit, en ik keek.
'Weet je dat er bijna tien miljard van zijn in je hersenen,' zei hij, terwijl ik de cel bestudeerde. 'De hersenen controleren elke vitale functie van ons lichaam en controleren zelfs onze emoties, zoals haat, woede, liefde.'
Deze keer moest ik echt lachen.
'Wat is er?'
'Mijn moeder, Thelma,' zei ik, naar hem opkijkend, 'vroeg of we liefde konden zien in de hartcel.'
Het is een oud middeleeuws geloof dat liefde geconcentreerd is in het hart. Ik heb het je verteld. Het zit allemaal in de hersenen. En gevoelens kun je niet zien.'
Ik weet het. Het was gewoon een mal idee.'
Ja. Het is mal,' zei hij. Hij begon de glaasjes op te bergen. 'Weet je al wat je wilt worden?' vroeg hij.
'Arts misschien. Maar ik hou ook van schrijven. En misschien wil ik later wel lesgeven,' zei ik, en hij trok een lelijk ge- zicht.'Zou jij dat niet willen?' vroeg ik.
'Nou, nee,' antwoordde hij, en draaide me de rug toe. 'Ik zou niet tegen al die giechelende meiden en macho's kunnen met hun problemen.'
'Maar goede docenten zijn belangrijk,' zei ik.
'Dat is niks voor mij,' hield hij vol. 'Ik wil pure research doen. Ik kan niet tegen domme mensen.'
'Maar waarom zou je dat doen als je niet om mensen geeft?' vroeg ik.
'Ik geef wél om ze. Ik wil alleen niet worden... gestoord en geërgerd.'
'Niet iedereen is ergerlijk,' hield ik vol.
Hij staarde me aan. 'Je vindt het leuk om tegen te spreken, hè?'
'Nee, maar ik heb niets tegen een discussie,' zei ik. Eindelijk glimlachte hij, een kleine trekking van zijn lippen in de hoeken en een helderder licht in zijn groene ogen.
'Heb je honger?'
'Nee. Ik heb net gegeten, weet je nog? Heb jij nog niet gegeten?'
'Nee. Ik raakte te veel verdiept in de microscoop en ben het vergeten. Het meisje heeft iets voor me achtergelaten om op te warmen. Wil je toekijken terwijl ik eet?'
'Is het even leuk als naar microscoopglaasjes kijken?'
Hij lachte. 'Jij bent het eerste meisje dat ik ontmoet heb met wie ik gemakkelijk kan praten,' zei hij.
'Dank je, denk ik.'
'Kom mee,' zei hij, en ik volgde hem naar de keuken, die driemaal zo groot was als de onze en waar apparaten stonden die eruitzagen of ze thuishoorden in een ruimtestation.
'Wat is dat?' vroeg ik, wijzend naar een apparaat op het aanrecht.
'Dat? Een espressoapparaat. Mijn moeder houdt van een cappuccino na het eten. Wanneer ze thuis eet tenminste,' voegde hij eraan toe. Hij maakte de reusachtige koelkast open en haalde er een schaal met deksel uit. 'Lasagne,' zei hij. 'Ik hoef het alleen maar een paar minuten op te warmen in de magnetron.'
Ik keek naar hem terwijl hij daarmee bezig was.
'Wil je wat drinken? Limonade, ijsthee, sodawater, melk, bier?'
'Bier!'
'Heb je dat nog nooit gedronken?' vroeg hij sceptisch.
'Niet echt,' antwoordde ik. 'Ik neem hetzelfde wat jij neemt.'
Hij schonk voor ons allebei ijsthee in. Er was voor hem gedekt op een placemat aan de tafel in de eetkamer. Het was een grote, ovalen, donkere eikenhouten tafel met dikke poten. Er stonden twaalf stoelen omheen, en erboven hing een grote kroonluchter aan een oude ketting. Achter ons was een grote spiegelwand. Tegen de verste muur stond een grote kast van hetzelfde hout, vol borden en glazen, die er allemaal erg duur uitzagen.
Bernie haalde zijn eten en zette het neer. 'Ons dienstmeisje kan goed koken. Anders zou ik omkomen van de honger,' zei hij lachend.
'Kookt je moeder niet?'
'Mijn moeder? Ze zou nog geen water kunnen koken zonder het te verbranden,' zei hij.
'Water kun je niet verbranden.'
'Grapje. Tenminste, zo was het bedoeld.'
'Hoe vaak eet je zo in je eentje?' vroeg ik.
Hij zweeg even en dacht na, alsof ik hem een moeilijke vraag had gesteld. 'Gemiddeld vier keer per week, zou ik zeggen.'
'Vier!'
'Ik zei gemiddeld, dus dan weet je dat er weken zijn waarin het vaker voorkomt,' zei hij belerend.
'Je moet docent worden,' zei ik. 'Je houdt ervan om op dingen te wijzen, en ik durf te wedden dat je mensen graag verbetert.'
Hij staarde me even aan en lachte toen. 'Zullen we ons wis- kundehuiswerk maken als ik heb gegeten?' vroeg hij.
'Dat heb ik vóór het eten al gedaan.'
'Ik heb het in de schoolbus gedaan,' antwoordde hij.
'Waarom vraag je het dan?'
'Ik dacht dat ik je had kunnen helpen.'
'Misschien zou ik jou hebben geholpen.'
Hij lachte weer en werd toen serieus. Hij kneep zijn ogen samen en keek me doordringend aan. Bernie had een manier om naar mensen te kijken alsof ze onder zijn microscoop lagen. Het gaf me een onbehaaglijk gevoel.
'Wat is er?' vroeg ik.
'Ik vroeg me af hoe je leven was, in een weeshuis,' zei hij.
'O, daar gaan we weer,' kermde ik.
'Hoezo?'
'Dat is altijd alles wat iedereen wil weten.'
'Ik was alleen maar nieuwsgierig vanuit een wetenschappelijk oogpunt,' zei hij.
'Wil je het echt weten? Ik zal het je vertellen, het was moeilijk,' viel ik uit. 'Ik had het gevoel dat ik niets voorstelde. Ik had het gevoel dat ik in de lucht bungelde, wachtte tot mijn leven zou beginnen. Iedereen is jaloers op elk gelukje dat een ander ten deel valt. Adviseurs, sociale werkers, volwassenen die komen om een kind uit te zoeken, geven je een gevoel of je...'
'Onder een microscoop ligt?'
'Ja, precies. En het is helemaal niet leuk. Je bent bang om vriendschap te sluiten met iemand omdat hij of zij de volgende maand verdwenen kan zijn.'
'En je natuurlijke ouders?' vroeg hij.
'Wat is daarmee?'
'Waarom hebben ze je opgegeven?'
'Mijn moeder was niet getrouwd toen ze me kreeg,' zei ik. 'Ze was te ziek om voor me te kunnen zorgen. Ik weet niet wie mijn vader is, en het kan me ook niet schelen.'
'Waarom niet?'
'Het kan me gewoon niet schelen.' De tranen brandden onder mijn oogleden. 'Dus, om je vraag te beantwoorden, het was niet prettig,' eindigde ik op een toon die veel scherper klonk dan mijn bedoeling was.
Bernie kromp niet ineen en wendde zijn blik niet af. Hij knikte alleen maar. 'Ik begrijp het,' zei hij.
'Heus? Ik zou niet weten hoe, tenzij je zelf een weeskind bent geweest.' Ik was niet bepaald in een milde stemming.
Hij keek om zich heen in de kamer en toen naar mij. 'Ik bén een weeskind,' zei hij achteloos, alsof het een voor de hand liggend feit was. 'Een weeskind met ouders. Het is altijd zo geweest. Mijn moeder behandelt me of ik een soort buitenaards wezen ben. Ze had een moeilijke zwangerschap toen ze mij verwachtte, en ik ben met een keizersnede geboren. Je weet toch wat dat is, hè?'
'Natuurlijk.'
'Dus heeft ze nooit meer kinderen gehad, en als ze het had gekund, zou ze me waarschijnlijk hebben laten aborteren. Eén keer, toen ze kwaad op me was, heeft ze me dat verteld,' voegde hij er verhit aan toe.
'Afschuwelijk,' zei ik hoofdschuddend.
'Mijn vader is teleurgesteld omdat ik geen flinke, sportieve knul ben, geen macho. Hij probeert me over te halen naar zijn bedrijf te komen en met de monteurs te werken, me te ontwikkelen, of zoals hij het uitdrukt, mijn karakter te ontwikkelen. Hij denkt dat karakter uit zweet ontstaat.'
Hij liet zijn vork met zo'n klap op zijn bord vallen dat ik bijna een luchtsprong maakte.
'Sorry,' zei hij. 'Ik weet dat je al die rotzooi niet wilt horen.'
'Dat geeft niet. Ik ben alleen verbaasd,' zei ik.
'Jij bent verbaasd? Nou, je kunt je voorstellen hoe verbaasd ik ben. Maar goed,' zei hij, en schoof zijn stoel achteruit, 'ze laten me met rust en kopen alles voor me wat ik wil hebben. Weet je wat ik denk?' Zijn ogen werden glazig van de tranen. 'Ik geloof dat mijn eigen moeder bang voor me is. Ze vindt het vreselijk om in mijn kamer te komen. Ze zegt dat ze al die specimens die ik in potten heb niet kan aanzien, en dat het hier stinkt. Stinkt het in mijn kamer?'
'Nee,' antwoordde ik naar waarheid.
'Het enige wat ze wil is modieuze kleren voor me kopen. Dat is praktisch de enige keer dat ik ergens met haar naartoe ga.'
Ik keek naar de grond. Het was vreemd om te horen dat iemand met ouders ongelukkiger leek dan ik zonder ouders. Misschien had hij gelijk; misschien waren er meer weeskinderen buiten het tehuis dan ik me had kunnen voorstellen.
'Heb je wel eens een vriendje gehad in het weeshuis?' vroeg hij.
Ik keek op en schudde ontkennend mijn hoofd. 'Iedereen die ik ontmoet wil dat ook weten. Zelfs Thelma vroeg me ernaar.'
'Ik was alleen nieuwsgierig wat voor soort jongens je aardig vindt,' zei hij.
'Ik vind jongens aardig die eerlijk zijn en intelligent en evenveel om de gevoelens van een ander geven als om die van zichzelf.'
'En uiterlijk?'
'Het helpt als ze geen wrat op het puntje van hun neus hebben of een oog in het midden van hun voorhoofd,' zei ik, en hij lachte.
'Ik geloof dat jij aardig bent,' zei hij. 'Ik denk dat je aardiger bent dan de meeste meisjes die ik ken die geen weeskinderen zijn. Je moet goede genen hebben,' concludeerde hij. 'Je moeder moet ook aardig zijn geweest.'
Ik wendde mijn ogen af.
'Waar is ze aan gestorven?' vroeg hij. Ik zweeg. 'Wat voor ziekte had ze?'
'Ze was manisch-depressief,' zei ik fel, en stond op. 'Ze is gestorven in een psychiatrische inrichting. Ik zou het op prijs stellen als je het aan niemand vertelt. Dus, je ziet, mijn genen zijn toch niet zo goed. Ik moet naar huis,' zei ik. 'Ik heb gezegd dat ik niet lang weg zou blijven.'
'Het spijt me. Ik wilde niet...'
'Het geeft niet. Bedankt voor het laten zien van de glaasjes,' zei ik, en liep naar de deur.
Hij kwam achter me aan en pakte mijn arm vast om me tegen te houden. 'He spijt me,' zei hij. 'Het was niet mijn bedoeling zoveel persoonlijke vragen te stellen.'
'Het is niet erg. Ik moet leren ermee om te gaan,' zei ik. 'Ik ben alleen maar bang, dat is alles. Bang dat ik net zo zal worden als zij.'
'Dat word je niet,' verzekerde hij me.
'O, nee? Je gelooft toch in genen?'
'Je hebt ook de genen van je vader.'
'Hij was nog erger,' zei ik, zonder erop in te gaan.
'Nou, je hebt ook grootouders. Er zijn talloze combinaties en invloeden.'
'Wanneer komen we erachter?' vroeg ik hem. De tranen sprongen in mijn ogen.
'Waarachter?'
'Wie we zijn?'
'Daar maken we voortdurend ontdekkingen over,' zei hij.
Ik deed de deur open.
'Hé,' zei hij, en kwam buiten naast me lopen.
'Wat is er?'
'Bedankt dat je gekomen bent.' Hij boog zich naar me toe voor ik kon reageren en kuste me snel op mijn wang.
'Waarom deed je dat?'
Hij haalde zijn schouders op. 'Mijn genen, denk ik,' zei hij. 
Lachend ging hij weer naar binnen en deed de deur dicht.
Ik bleef een ogenblik staan, met mijn hand op de wang die hij gekust had. Het was zo snel gegaan, te snel. Ik was teleurgesteld.
Het was de eerste keer dat een jongen ooit zoiets bij me gedaan had, bedacht ik, toen ik naar huis liep. Ik probeerde de opwinding te begrijpen die mijn hart deed bonzen en mijn gezicht deed gloeien. Een wirwar van gevoelens ging in golven door me heen, van mijn benen, via mijn maag, omhoog rond mijn hart, en stuurde elektrische prikkels naar de toppen van mijn vingers. Was dit liefde, mijn eerste liefde?
Ik was vervuld van zijn groene ogen, zijn glimlach. Mijn brein van tien miljard cellen was een kaleidoscoop van emoties. Ik had medelijden met hem omdat hij als een wees leefde in dat grote, mooie, dure huis. Ik wilde terug, om bij hem te zijn. Ik wilde hem in mijn armen houden en hem vertellen hoe hij de eenzaamheid kon overwinnen, een eenzaamheid die zo groot was dat al het geld ter wereld, het kopen van alles wat hij maar begeerde, de pijn in zijn hart niet kon genezen. Ik wilde zijn wang kussen, en toen wenste ik dat onze lippen elkaar zouden raken.
Ik wilde meer, en wat ik wilde maakte me bang.
Ik sloot mijn ogen, maar ging sneller lopen. Toen ik ze weer opende, stond ik voor mijn nieuwe huis.
Ik begon te lachen.
Het was grappig. Toen ik wegging had Thelma gevraagd of ik liefde kon zien onder de microscoop.
Misschien had ik die wel gezien.