Proloog

Op een avond vergat meneer Philips zijn sleutels. Heel simpel. Al was ik net iets ouder dan elf, toch had ik hem zoals gewoonlijk in het kantoor geholpen met het opbergen van bestellingen, recepten en reparatiebriefjes. Ik had Molly Stuarts horloge in Philips' badkamer laten liggen, toen ik het had afgedaan om mijn handen te wassen. Ik had geen horloge, en zij leende me nu en dan het hare. Toen ze zag dat ik het niet om had, vroeg ze ernaar, en ik herinnerde het me weer. Dat was na het avondeten, toen we allemaal in onze kamers waren om ons huiswerk te maken. Ik zei dat ze zich niet ongerust hoefde te maken. Ik wist waar het was. Ze ging tekeer tot haar gezicht rood aangelopen was. Ze was ervan overtuigd dat iemand het inmiddels gestolen zou hebben, omdat het kantoor van meneer Philips nooit was afgesloten. Dus ging ik mijn kamer uit en liep haastig de trap af. Ik liep het kantoor in, deed het licht aan en keek in de badkamer. Het lag op de wasbak waar ik het had neergelegd.
Ik draaide me om en wilde juist weggaan, toen ik meneer Philips' sleutels op zijn bureau zag liggen. Ik wist dat het de sleutels waren van de ladenkast met geheime dossiers, de dossiers met informatie over ons allemaal. De andere kinderen vroegen me altijd of ik de dossiers wel eens had gezien als ik daar werkte. Ik had ze nooit gezien.
Mijn hart begon sneller te kloppen. Ik keek naar de deur en toen weer naar die magische sleutels. Het was praktisch onmogelijk dat een weeskind iets te weten kwam over zijn of haar biologische verleden, in ieder geval niet voor hij of zij achttien 
werd. Het enige wat ze me ooit verteld hadden was dat mijn moeder te ziek was geweest om me bij zich te houden en dat ik geen vader had.
Ik had nog nooit iets oneerlijks in mijn leven gedaan, maar dit was iets anders, vond ik. Dit was geen stelen. Dit was alleen iets nemen dat eigenlijk van mij was: kennis van mijn eigen verleden. Stilletjes deed ik de kantoordeur dicht. Toen liep ik naar het bureau, pakte de sleutelbos en vond de sleutel waarmee ik de laden met de geheime dossiers kon openen.
Gek, zoals ik daar stond, bang om het dossier met mijn naam aan te raken. Was ik bang om een regel te overtreden of bang om iets over mijzelf te weten te komen? Ten slotte raapte ik al mijn moed bij elkaar en haalde mijn dossier eruit. Het was dikker dan ik me had voorgesteld. Ik draaide het licht in het kantoor uit, om niet de aandacht te trekken, en ging op de grond bij de badkamer zitten, met de deur op een kier. Een smalle streep licht viel naar buiten, voldoende om de pagina's te kunnen lezen.
De eerste paar bladzijden stonden vol informatie die ik al kende: medisch verleden, schoolrapporten. Maar de onderste pagina's openden de donkere deuren van mijn verleden en bevatten informatie die me zowel verraste als bang maakte.
Ik las dat mijn moeder, Amanda Perry, was gediagnostiseerd als manisch-depressief toen ze pas halverwege haar tienerjaren was. Ze werd op haar zeventiende naar een inrichting gebracht, na herhaalde pogingen om zelfmoord te plegen, één keer door haar polsen door te snijden en twee keer door een overdosis slaappillen.
Ik las verder en vernam dat mijn moeder tijdens haar verblijf in die inrichting door een verpleger zwanger werd gemaakt. Blijkbaar kwamen ze er nooit achter wie de man was, dus besefte ik dat een of andere dégénéré daar mijn vader was, tenzij ik bereid was te geloven dat mijn moeder en die verpleger een heel romantische liefdesrelatie hadden gehad, tussen haar medicatie, therapieën, koude baden en elektrische shockbehandelingen door.
In ieder geval, toen ze merkten dat mijn moeder zwanger was, nam iemand het officiële besluit me niet te aborteren. Toen ik geboren was, wilden blijkbaar noch mijn grootouders van vaders kant, noch die van moeders kant iets met me te maken hebben, en meneer de Gedegenereerde Verpleger kwam niet naar voren om me op te eisen, dus werd ik een pupil van de staat. In het dossier stond niet wie me Crystal had genoemd. Ik wilde graag denken dat het het enige was dat mijn arme moeder me had kunnen geven. Verder had ik niets; voor ik dit dossier in handen kreeg had ik zelfs geen flauw idee wie ik was.
Ik vond een simpele verklaring over de dood van mijn moeder toen ze tweeëntwintig was. Haar laatste poging om zich van het leven te beroven had succes gehad. Ik zou haar nooit leren kennen, ook niet jaren later als ik op eigen benen zou staan.
Ik herinner me dat de onthullingen mijn handen deden trillen en me een hol gevoel in mijn maag gaven. Zou ik de mentale problemen van mijn moeder erven? Zou ik de slechte gedragingen van mijn vader erven? Toen ik het dossier had teruggezet, de kast had afgesloten, moest ik meteen naar de badkamer, want ik had het gevoel dat ik moest overgeven.
Ik wist mijn eten binnen te houden, maar waste mijn gezicht met koud water om een beetje tot rust te komen. Daarna keek ik onderzoekend in de spiegel, naar mijn ogen, mijn mond, zoekend naar een teken van iets slechts. Ik voelde me net Dr. Je- kyll op zoek naar een glimp van Mr. Hyde. Vanaf die dag heb ik er nachtmerries over gehad. Daarin zie ik mezelf geestesziek worden - zo ziek, dat ik in een of andere kliniek zou worden opgeborgen en voorgoed opgesloten.
Ik veronderstel dat het niet meer dan natuurlijk was dat een Psycholoog, die op de hoogte was van mijn verleden, zich zou afvragen of ik bepaalde karakteristieken van mijn ouders had geërfd. Ik begreep dat mijn moeder blijkbaar vaak opspeelde op school en een heel moeilijke leerling was voor alle docenten. Ze zat altijd in moeilijkheden. Ik ben nooit zo geweest maar onlangs las ik dat dit soort gedrag wordt beschouwd als een roep om hulp, zoals ook een poging tot zelfmoord dat is.
Met al dat geroep om hulp, leek de wereld een grote oceaan waarin veel mensen verdronken en badmeesters willekeurig besloten deze of gene te helpen. Natuurlijk werden de rijken altijd gered of kregen ze in ieder geval een reddingslijn toegeworpen. Mensen als ik werden in psychiatrische inrichtingen opgesloten, in weeshuizen, groepspleeghuizen en gevangenissen. We werden met vele anderen onder het tapijt geschoven. Ik vroeg me af hoe iemand daar overheen kon lopen.
Ik vertelde niemand ooit wat ik te weten was gekomen, maar ik begon te begrijpen waarom zo weinig potentiële ouders belangstelling voor mij toonden. Ze kregen waarschijnlijk informatie over mijn verleden en besloten geen risico te nemen met iemand als ik.
Eén keer, toen ik in een ander weeshuis was, zat ik buiten en las Het Dagboek van Anne Frank. (Ik was altijd twee of drie leesniveaus hoger dan andere kinderen van mijn leeftijd.) Plotseling voelde ik een schaduw over me heen vallen en toen ik opkeek zag ik een ballon in de wind zweven. Het touwtje sleepte er als een staart achteraan. Een of ander kind had zijn of haar greep laten verslappen en de ballon zweefde doelloos rond, aan niemand verbonden, gedoemd om nooit meer terugkeren naar zijn eigenaar. Hij verdween boven de toppen van een rij bomen, en ik dacht, zo zijn we hier allemaal, ballonnen die iemand vrijwillig of onvrijwillig loslaat, arme verloren zielen die meedrijven met de wind, wachtend, hopend op een andere hand die ons beetpakt en terugbrengt naar de aarde.
Er ging nog drie jaar voorbij zonder dat ik werd geadopteerd of een pleeghuis kreeg. Ik hielp meneer Philips nog steeds op kantoor, en ongeveer een jaar geleden begon hij me Little Miss Efficiency te noemen. Ik vond het niet erg, zelfs niet als hij me
gebruikte om zijn assistenten te ergeren. Hij zei altijd dingen als: 'Waarom kun je niet zo verantwoordelijk en zorgvuldig zijn als Crystal?' Hij zei dat soms zelfs tegen zijn secretaresse, mevrouw Mills.
Mevrouw Mills keek altijd alsof ze verdronk in carbonko- pieën. Haaar vingers zagen gewoonlijk blauw of zwart van de linten, kleurstoffen en inktpatronen die ze moest verwisselen, 's Ochtends kwam ze binnen als een plaatje; geen haartje van haar blauwgrijze haar was van zijn plaats, haar make-up was perfect, haar kleren waren schoon en ongekreukt, maar aan het eind van de dag hing haar pony over haar ogen, zat er een vlek op haar blouse, was haar lippenstift op de een of andere manier uitgesmeerd over haar wang, en was ze een abstract plaatje geworden. Ik weet dat zij nooit enige wrok tegen me koesterde. Ze begroette me altijd even vriendelijk en apprecieerde het werk dat ik deed, werk dat zij anders waarschijnlijk had moeten doen.
Voor iemand van mijn leeftijd wist ik veel over de menselijke psychologie. Ik kreeg er belangstelling voor nadat ik over mijn moeder had gelezen. Nu denk ik dat ik op een goede dag arts zal willen worden, en in ieder geval is het goed zoveel mogelijk te leren over psychologie. Dat is altijd handig, vooral in een weeshuis.
Maar het is niet altijd een voordeel om slimmer of verant- woordelijker te zijn dan andere mensen. Dat geldt speciaal voor weeskinderen. Hoe hulpelozer je kijkt, hoe groter je kans is om geadopteerd te worden. Als je eruitziet of je je eigen boontjes wel kunt doppen, wie wil je dan nog hebben? Tenminste, dat was een andere theorie van me waarom ik zolang een gevangene van het systeem bleef. Toekomstige adoptiefouders voelen zich niet graag de mindere van het kind dat ze eventueel willen adopteren. Ik heb het uit de eerste hand meegemaakt.
Er was een echtpaar dat speciaal naar mij vroeg. Ze wilden een wat ouder kind. De vrouw, die Chastity heette, keek naar me met een domme, flauwe grijns op haar gezicht. Haar man noemde haar Chas, en zij noemde hem Arn, een afkorting van Arnold. Waarschijnlijk zouden ze mij uiteindelijk Crys hebben genoemd. Ze hadden moeite met het afmaken van woorden. Ze hadden hetzelfde probleem met zinnen. Ze liet het eind van een zin altijd in de lucht hangen, bijvoorbeeld toen Chas me vroeg: 'Wat wil je worden als je...'
'Als ik wat?' dwong ik haar te zeggen.
'Ouder wordt. Eindexamen doet van...'
'De universiteit of de middelbare school of de militaire academie of een secretaresse- of computercursus?' somde ik op. Ik had onmiddellijk een hekel aan ze gekregen. Zij giechelde te veel en hij keek vanaf het moment dat hij was binnengekomen of hij in gedachten ergens anders was.
'Ja,' zei ze giechelend.
'Ik denk dat ik arts wil worden, maar misschien ook wel schrijfster. Ik weet het nog niet zeker. Wat wilt u worden?' vroeg ik, en ze knipperde verward met haar ogen.
'Wat?'
'Als u...' Ik keek naar Arn en hij grijnsde.
Haar glimlach verwelkte als een bloem en verdween langzamerhand volledig. Haar ogen stonden grimmig en werden even later gevuld met nerveuze energie. Ik kon de keren niet tellen dat ze verlangend naar de deur keek.
Ze keken enorm opgelucht toen het interview ten einde was. Ik kreeg geen ander interview, tot een week geleden, toen ik het geluk had Thelma en Karl Morris te ontmoeten. Blijkbaar waren ze niet afgeschrikt door mijn verleden en ook niet door mijn vroegrijpheid. Feitelijk, vertelde meneer Philips me later, was ik precies wat ze wilden: een puber die geen problemen zou veroorzaken, die niet al te veel beslag zou leggen op hun leven, die enigszins onafhankelijk was en in goede gezondheid verkeerde.
Thelma leek ervan overtuigd dat eventuele schade die ze meende dat ik als weeskind kon hebben opgelopen, hersteld zou zijn na een paar weken in het huis van haar en Karl te hebben gewoond. Ik hield van haar onzinnige optimisme. Ze was een kleine vrouw van achter in de twintig met lichtbruin krulhaar en lichtbruine ogen, die zo helder en onschuldig waren als van een zesjarige.
Karl was maar een paar centimeter langer, met dun, donkerbruin haar en bruine ogen. Hij zag er veel ouder uit, maar was pas begin dertig. Hij had een zachte, vriendelijke glimlach, die in zijn mollige gezicht leek op bessen in slagroom. Hij had een gedrongen gestalte. Zijn handen waren klein, maar zijn vingers waren dik.
Hij was accountant, en zij zei dat ze huisvrouw was, maar ze hadden al lang geleden besloten dat dat ook een baan was, en dat ze er een salaris voor hoorde te krijgen. Ze had zelfs opslag gekregen in jaren waarin hij veel verdiend had. Ze praatten voortdurend over zichzelf. Het was of ze hun hele leven uit de doeken wilden doen in één ontmoeting.
Het beste wat ik over hen kon zeggen was dat er absoluut niets onechts, geforceerds of bedreigends aan hen was. Wat je zag was wat je kreeg. Dat vond ik prettig. Het maakte dat ik me op mijn gemak voelde. Op bepaalde momenten tijdens het gesprek leek het er meer op of ik moest beslissen of ik hén zou adopteren.
'Alles is veel te serieus hier,' zei Thelma tegen het eind van ons onderhoud. Ze maakte een grimas en vertrok afkeurend haar mond. 'Een veel te serieuze omgeving voor een jong meisje om als een thuis te kunnen beschouwen. Ik hoor niemand lachen. Ik zie niemand glimlachen.'
Toen werd ze plotseling zelf serieus en boog zich naar me toe om te fluisteren: 'Je hebt toch nog geen vast vriendje? Ik zou het vreselijk vinden om een ontluikende romance te verstoren.'
'O, nee,' zei ik. 'De meeste jongens hier zijn heel onvolwassen.' Dat beviel haar, en ze voelde zich onmiddellijk opgelucht.
'Goed,' zei ze. 'Dat is dan afgesproken. Je gaat met ons mee naar huis, en we praten nooit meer over iets onaangenaams. We geloven niet in triestheid - als je niet aan de nare dingen in het leven denkt, gaan ze vanzelf weg. Dat zul je zien.'
Ik had moeten weten wat dat betekende, maar voor één keer in mijn jonge leven besloot ik niet iedereen meer te analyseren en gewoon te genieten van iemands gezelschap, vooral als die iemand mijn moeder wilde zijn.