Bril
Mijn Ad Visser-brilletje was de oorzaak van alle pesterijen, besloot ik op mijn dertiende. Ik begroef het kreng dus achter het konijnenhok en ging een poosje op de tast door het leven. Met averechts effect: er bleven nog ruim voldoende redenen over om mij te treiteren, en daar kwam bij dat ik nu ook nog voortdurend struikelde en de weinige mij gunstig gezinde klasgenootjes niet meer herkende. Kortom, ik was nu écht een zonderling geworden, zo’n scheef dichtgeknoopte nagelbijter die dagboeken vol treurde in telkens nieuwe, zinloze geheimschriften.
Mijn gealarmeerde moeder schraapte al haar centen bijeen en liet me bij de opticien hét peperdure nieuwtje van de late jaren zeventig aanmeten: contactlenzen. In die tijd werden ze nog gemaakt van hertshoorn, bakeliet of haaienkraakbeen, in ieder geval een materiaal dat aanvoelde alsof men twee scheepsbeschuiten op de oogbollen meedroeg. Ook vielen ze er telkens uit, en algauw had ik er nog maar één, die ik afwisselend links en rechts inbracht om de pijn draaglijk te houden. Het pesten hield op, maar dat kwam misschien doordat ik mijn haar in drie kleuren verfde en een ranzig leren jack vol buttons aanschafte: nog steeds een zonderling, maar dan met een modieus vernisje.
Algauw kwamen er ‘zachte’ lenzen op de markt, een soort kleverige zuignappen die de zuurstoftoevoer naar het oog hermetisch afsloten, maar vooralsnog geen pijn deden. Dat kwam pas tien jaar later, toen ik inmiddels in Moskou woonde. De daar geraadpleegde oogarts verbood mij ooit nog lenzen te dragen, op straffe van loslatende hoornvliezen en nog wat enge dingen. Ik had inmiddels een dioptrie van min zeven, en ik zag me al achter zo’n met de neusbrug vergroeide Russische fondsbril, maar de man sprak monter: ‘We zullen uw ogen wel even opereren, dan ziet u weer scherp, het is een ingreep van niks.’ In mijn wanhoop stemde ik toe.
Medische zorg was gratis in de Sovjet-Unie, maar voor sommige mensen minder gratis dan voor anderen. Ik kreeg een prima chirurg, zo werd mij verzekerd, maar om hem tot netjes snijden over te halen moest ik flink wat sloffen Marlboro, flessen Amaretto en dozen kersenbonbons meebrengen, harde valuta in de nadagen van de Sovjet-Unie. In de verveloze hal van de kliniek zaten rijen Russen in pyjama’s kreunend te roken, de oogkassen afgeplakt met bloeddoordrenkt, grofmazig verband. Ik moest op een formulier invullen of ik weleens toevallen had, of er alcoholisme dan wel krankzinnigheid in mijn familie voorkwam (ruimschoots, maar dat hield ik wijselijk voor me) en of ik in geval van een onverhoopte bloedtransfusie zelf een donor zonder aids kon meebrengen. Daarna werd mij een geruite theedoek onder de kin geknoopt.
De chirurg bleek een schriele, door jeugdpuistjes geteisterde tiener die, bij wijze van verontrustend detail, een zware hoornen bril droeg. Hij tilde mijn oogleden op, loerde wat naar binnen door een toeter, liet me door een snauwerige assistente met zo’n metalen klem uit A Clockwork Orange de ogen opensperren en greep een mes, dat hij terloops aan een zware slijpsteen nog wat aanscherpte. Mijn ogen werden bedruppeld met iets wat brandde als zoutzuur. Daarna zag ik, bij volledig bewustzijn, het mes op me af komen. Een transistorradio van het merk Vriendschap speelde de in Rusland onbegrijpelijk populaire hit ‘Lady in red’, en toen het uit was mocht ik naar huis.
Onderweg in de auto trok ik het verband een stukje opzij, en zag voor het eerst de wereld scherp. Alles leek fris en nieuw, de besneeuwde dennen, de nummerborden van de hoestende Ladaatjes en het verontruste gezicht van huisgenoot P. De volgende dag heb ik die chirurg snikkend omhelsd, wat hij zich blozend liet aanleunen. Nog steeds, vijftien jaar later, denk ik elke ochtend bij het opstaan even teder aan de jonge man die in drie minuten zo’n langdurig houdbaar wonder verrichtte. Hij staat nu stellig achter een dure lasermachine in zo’n glanzend witte, door palmen omheinde oogkliniek in Istanbul of Tel Aviv, want daar zijn alle begenadigde Russische chirurgen naar uitgeweken. Hij laat zich tegenwoordig waarschijnlijk betalen met minder vluchtige munteenheden dan Amaretto. Wist ik maar hoe hij heette, ik zou hem achterna reizen met een vuist vol dollars. Hij móét me helpen. Want hoe scherp ik ook nog steeds in de verte zie, ik ben zo langzamerhand toch echt wel aan een leesbril toe.