Rachelen & tengelen
Het prachtige, antieke plafond in mijn werkkamer vertoont sinds kort een scheur die elke dag langer en dieper wordt, en begint bovendien griezelig door te hangen. ‘O, pas maar op hoor, dat hadden wij een paar jaar geleden ook!’, roept de buurvrouw rellerig. ‘Ik sta gewoon koffie te zetten en de hele boel komt naar beneden, met de waterleiding erbij. Henk heeft máánden in een rolstoel gezeten, en we zijn de onderburen nóg aan het afbetalen.’ Mijn meest voor de hand liggende reactie in zo’n geval is de bewuste kamer verzegelen, elders diep onder de dekens kruipen met een pak stroopwafels en hopen dat alles vanzelf weer goed komt.
Een andere optie is lang en lukraak surfen op internet, trefwoord: ‘plafond’. Uiteindelijk beland je in zo’n forum waar bevlogen klussers elkaar in de absurdste vaktermen te woord staan. Schraag, taps, kops, rachel, tengel, latteien... Hier komen uitsluitend frisse, zelfredzame mensen die trefzeker hun eigen paleisje bouwen, desnoods met één arm op de rug. Hun plafonds zouden niet eens dúrven te gaan hangen of scheuren, want dan kunnen ze een flink pak rachel op hun tengel krijgen. Ga ik hier iemand vragen wat ik doen moet? Ik prik regelmatig succesvol de verstopte sproeiers van de afwasmachine door, en ooit heb ik mijn eigen gebroken teen gespalkt, die daarna weliswaar wat krom groeide, maar toch gewoon weer doet wat tenen moeten doen. Kortom: onhandig ben ik niet, maar een plafond, daar moet een hoger wezen ingrijpen.
In godsnaam geen vage klusjesmannen. Die kwamen vroeger altijd ons sterk vervallen ouderlijk huis oplappen, een niet-aflatende stroom van rafelige zonderlingen op scheefgeslofte espadrilles, die maandenlang in de opgebroken vloer van de huiskamer kampeerden, vooral veel mondharmonica speelden in een wolk van oud pindakaaszweet, en bij het hameren geregeld op onverwachte gas- of waterleidingen stootten, waarna ze hoofdschuddend naast het gutsende lek gingen zitten schaften terwijl mijn moeder theedoeken volhuilde in een keuken waar bleke zwammen uit de plinten groeiden. Daarom wil ik een echte, dure aannemer, die komt, ziet, rachelt, en snel weer opdondert met achterlating van een plafonnetje als een zonnetje. Zo’n in aftershave gemarineerde, voornamelijk uit nek bestaande bouwproleet met een polstasje vol zwarte bankbiljetten, een bedrijfswagen waar je de voorrijkosten wel aan afziet en drie snelle, vakbekwame Bulgaren in zijn kielzog.
‘Nou, mevrouw, er kan iemand komen kijken, maar dat wordt dan wel november’, zegt de telefoniste van het gerenommeerde bedrijf. Nee, dat is overal zo. Zomerse drukte... en eer ze dan aan de slag kunnen... januari... vorstverlet... maar in april bent u gegarandeerd de eerste!’ Ik bel er nog drie, van wie er twee niet opnemen en de derde alleen maar schatert: ‘Ja, ha ha, dat zou natuurlijk mooi wezen, als we zomaar even een plafonnetje kwamen stuken! Liefst vandaag nog, zeker? Tuurlijk! Nee, moet je horen, Freek, waar ze nóú mee aankomen! Hahahoehoehoe!’
Als ik de hoorn vrij krachtig neerleg hoor ik een dor gekraak en er valt wat gruis op mijn toetsenbord. Ten einde raad bel ik oom Jaap, die eigenlijk geen oom is, maar wel vogelhuisjes figuurzaagt en dus van wanten weet. ‘O, van dat ouwe sierstuc?’ weet hij. ‘Daar zit riet onder, en als dat nat wordt... je hebt op zolder waarschijnlijk een flinke lekkage. Niks aan de hand, gewoon even je gas en licht afsluiten, laadbak huren en de hele boel eruit rammen. Als je pech hebt zijn de rachels rot, maar zelfs de grootste idioot kan rachelen. En dan gewoon kops tengelen, gipsplaat schraag tegen je latteien nieten en even taps dichtkitten. Wat is er, huil je?’
Nou, en daarom woont oom Jaap dus nu voorlopig hier. Het is lastig dat we een paar maanden de keuken niet in kunnen, en ook tocht het lelijk door het open dak. Maar ach, dat scheelt weer in de zweetlucht. Hij speelt trouwens voortreffelijk mondharmonica. En hij had helemaal gelijk: zelfs de grootste idioot kan rachelen.