ISAAC LIPSCHITS
zuigeling gestorven. Er heerste in die zomer een pokken-epidemie in Rotterdam en daar zullen ze wel het slachtoffer van zijn
geworden.
Nu de andere zonen en dochters in het gezin, mijn ooms en tantes en U, mijn moeder; de oudste van hun werd geboren in 1884
en de jongste - U zelf - in 1900.
Oom Hartog, Uw oudste broer, was getrouwd met tante Kaatje.
Ik herinner me geen van beiden. Oom Hartog is een paar
maanden voor de transporten naar het oosten aanvingen in
Amsterdam overleden, acht-en-vijftig jaar oud. Tante Kaatje
was opgenomen in het Joodse krankzinnigengesticht Het
Apeldoornsche Bosch. Ze hadden acht kinderen, waarvan er één als
baby is gestorven. De zeven andere kinderen waren met hun
moeder in Het Apeldoornsche Bosch opgenomen; ze zaten in de
afdeling voor moeilijk opvoedbare en ernstig gestoorde kinderen. Eén van die acht kinderen, de eenjarige zuigeling Mozes,
werd in 1936 in een pleeggezin ergens anders opgenomen; de
zes andere kinderen bleven in Apeldoorn achter. Op 21 januari
1943 hebben ze Het Apeldoornsche Bosch leeggehaald. Alle patiënten en alle kinderen werden met vrachtauto’s uit het gesticht
naar het station in Apeldoorn vervoerd en vandaar rechtstreeks
in beestenwagens naar Auschwitz. Daar kwamen ze op 25 januari aan. Voor al die gekken vonden ze het niet nodig de gaskamers in werking te stellen. Ze zijn levend in het vuur gegooid,
ook Uw schoonzuster Kaatje en haar kinderen Betje, Max,
Heintje, Salomon, Nathan en Jacob. De oudste zestien en de
jongste drie.
Van deze tak van Uw familie, die van oom Hartog, heeft dus één
zoon de oorlog overleefd: de in een pleeggezin opgenomen
53