ISAAC LIPSCHITS

Hiermee kom ik aan het laatste deel van de brief, het deel waarvoor ik eigenlijk aan deze brief ben begonnen: om U verslag te

doen van wat er met onze familie in de oorlog is gebeurd. Een

soort Winst-en Verliesrekening van het geslacht Lipschits en

van het geslacht Grootkerk. Aan de winstkant ben ik, wat ons

gezin betreft, snel uitgesproken. U hebt twee zonen overgehouden; er zijn zes kleinkinderen en drie achterkleinkinderen die U

nooit gezien hebt. De opsomming aan de verlieskant is langer.

Toen U me vroeger vertelde over de zin van het leed, heb ik U

niet begrepen. Later wel. Maar ik heb ook leren begrijpen dat

niet ieder leed zin heeft. Dit leed is zinloos.

Ik zal beginnen met het gezin waarin Vader is geboren. Zijn

ouders herinner ik me nog: opa Levi en opoe Betje. Ze kregen

vijftien kinderen; de eerste werd 1890 geboren, de laatste in

1911. Zeven van de vijftien kinderen zijn als baby gestorven.

Drie dochters - tante Sara, tante Paulina en tante Lena - hebben

de oorlog overleefd omdat ze gemengd gehuwd waren. Ik heb

tante Paulina een jaar geleden opgezocht in Den Haag, waar ze

51