ISAAC LIPSCHITS

Het schrijven van deze brief heb ik steeds uitgesteld. Maar

iemand moet U toch verslag uitbrengen over wat er gebeurd is

met ons gezin en met de familie van U en met die van Vader. Ik

ben de enige die dat nog kan doen en ik ben ook niet meer een

van de jongsten. Ik ben al twintig jaar ouder dan U ooit geworden bent. Alex kan U geen verslag uitbrengen. Hij weet er niets

vanaf; hij was nog geen jaar oud toen de oorlog uitbrak. En

behalve Alex en ik leeft er niemand meer van ons gezin. U

begrijpt dus wel dat ik niet zo veel leuks te schrijven heb. Ik ben

bang om het U allemaal te vertellen en daarom heeft het zo lang

geduurd voordat ik aan deze brief begon.

Ik herinner me nog wel een hoop dingen van vóór de oorlog.

Maar ik weet alles niet meer zo nauwkeurig en ik kan U niet

meer vragen hoe het precies was. We woonden in de

Agniesestraat op nummer 59b. Ik ging naar de bewaarschool in

de Rembrandtstraat. U bracht en haalde me altijd. Je moest daar

van die blauw-grijze schortjes dragen met opgestikte stroken

waarop spelende kinderen stonden afgebeeld. Onderweg vertelde U me verhalen. Ik vond dat prachtig, maar ik begreep lang

niet alles. Over schapenwolkjes en over een Herder die op alle

mensen paste en voor alle mensen zorgde en over het

Uitverkoren Volk. Ik vond het allemaal best, als ik maar naar Uw

stem mocht luisteren. En thuis mocht ik op Uw schoot zitten en

vertelde U me dat ik later niet marktkoopman zou worden, maar

dat ik zou leren.

Ons huis kan ik me nog goed voor de geest halen. Je moest vanaf de straat een stoepje van vier stenen treedjes op en boven

waren twee deuren, rechts voor het bovenhuis en links voor ons

benedenhuis. In de gang, direct links, was de deur naar de slaapkamer van Vader en U. In mijn herinnering is het bed dat daar

13