ONBESTELBAAR

Groningen, 5 februari 1992

Lieve Moeder,

Vandaag is het Uw geboortedag. Twee-en-negentig jaar zou U

zijn geworden. Als U de oorlog zou hebben overleefd, zou U

waarschijnlijk toch niet meer in leven zijn. Dat is een gedachte

die me steun geeft, al zal ik nooit aan het idee wennen dat ze

U hebben vermoord.

Bijna vijftig jaar geleden heb ik U voor het laatst gezien. Vader

en U zaten ondergedoken bij oom Piet en tante Nel, op de

Schieweg. Ik zat ergens in Crooswijk, bij mensen die erg bang

waren met het Joodse jongetje dat ze in huis hadden genomen.

Twee keer in de week mocht ik, vroeg in de avond, naar U toe,

op dinsdag en op vrijdag. Als ik op dinsdagavond bij U wegging

dacht ik: morgen kan ik zeggen dat ik overmorgen weer naar

Vader en Moeder ga.

12