ONBESTELBAAR

in Crooswijk, zoals ik U in het begin van de brief al schreef. Het

was een echtpaar zonder kinderen dat totaal onthand was toen

plotseling een jongen in het begin van zijn puberteit aan hun

zorgen werd toevertrouwd. Het waren oud-AJC’ers en oom Piet

zal wel op hun socialistische solidariteit een beroep hebben

gedaan om mij bij hen ondergebracht te krijgen. Ik zei meneer

en mevrouw tegen deze onderduikouders. Ik kreeg een eigen

kamertje. Meneer werkte en mevrouw deed het huishouden en

ik mocht helpen: stofzuigen, afstoffen, aardappels schillen. Ik

begrijp nu pas hoe ik haar op de zenuwen moet hebben gewerkt

door steeds, als ik met iets klaar was, te vragen: en nu? Het was

er heel netjes; ieder ding had zijn eigen plaats en als ik iets verschoof, werd het door mevrouw weer op de juiste plaats gezet.

Daarmee werkte ze mij op de zenuwen.

Maar ik had het daar goed. Mevrouw verzorgde mij en meneer

vertelde me ’s avonds interessante dingen over de natuur. En ik

was erg blij dat ik twee avonden in de week naar de Schieweg

mocht om bij U en Vader te zijn. Maar daar kwam al gauw een

einde aan. Oom Piet ging steeds meer ondergronds werk doen.

Zoals hij zei: ‘Ik doe in wapens, sabotage en Joden.’ De Partij

had hem opgedragen zich tot één ding van het illegale werk te

beperken en hij koos voor het meer avontuurlijke werk met

wapens. Zijn onderduikers moesten weg. Voor Vader en U werd

een ander adres gevonden, ergens in Rotterdam. Dat is alles wat

ik wist. Ik mocht nog wel twee avonden in de week op de

Schieweg komen, maar U was daar dan niet.

Op een dag werd alles, abrupt, anders. Ik moest weg van het

adres in Crooswijk, ik mocht niet meer op de Schieweg komen

en veertien dagen lang trok ik van het ene naar het andere adres

in Rotterdam. In twee weken tijd sliep ik op twaalf verschillende

42